Recensies

Euro(pa) in crisis

Euro(pa) in crisis

De Europese schuldencrisis nadert een climax. Vijf CPB’ers hebben onder aanvoering van hun directeur, Coen Teulings, het initiatief genomen om in een boek voor een breed publiek de oorzaken en mogelijke oplossingen van de crisis te belichten. In die opzet zijn zij goed geslaagd. Het is een goed leesbaar boek geworden dat belangrijke economische achtergronden voor het goed kunnen verwerken van de dagelijkse nieuwsstroom biedt. Aan de orde komen onder meer de ontwerpfouten van de Economische en Monetaire Unie (EMU), de baten van de euro en van de interne markt – die in huiselijke termen op een weeksalaris respectievelijk een maandsalaris worden getaxeerd – en de ‘enorme kosten’ van een uiteenvallen van de EMU en de herinvoering van nationale munten. De auteurs maken duidelijk dat de Europese schuldencrisis evenzeer een bankencrisis als een crisis van overheidsschulden vormt, en daarom niet alleen de ‘perifere’ eurolanden – zoals Griekenland – kan worden aangerekend.

Voor structurele oplossingen is een verdere overdracht van bevoegdheden aan de Europese Unie nodig. Dan gaat het met name om de totstandkoming van één Europees bankentoezicht met één Europees reddingsfonds voor banken; een permanent Europees noodfonds dat moet voorkomen dat landen in crisistijd buiten hun schuld in liquiditeitsproblemen kunnen komen (die vervolgens in solvabiliteitsproblemen kunnen ontaarden); en een preventief Europees toezicht op het nationale begrotingsbeleid. De positie en rol van de Europese Centrale Bank (ECB) en de betekenis van eurobonds worden helder belicht.

De auteurs vatten de conclusies van het boek samen in veertien punten (waarvan hierboven al enkele kort zijn weergegeven). De eerste conclusie luidt dat de EMU bij zijn oprichting meer een politiek dan een economisch project was. Die stelling behoeft nuancering. De EMU is, na een eerste mislukte aanloop rond 1970 (plan-Werner), begin 1988 weer op de agenda gekomen door de dynamiek van de interne markt en de liberalisering van het kapitaalverkeer. Daardoor werd duidelijk dat de toenmalige economische en monetaire samenwerking (EMS) fundamentele versterking behoefde om destabilisatie door competitieve devaluaties te kunnen tegengaan. Na het uitkomen van het rapport-Delors, begin 1989, kwam de politieke discussie over de EMU in een stroomversnelling door de val van de Muur en de Duitse hereniging. Kortom: er waren duidelijke economische gronden om met de EMU de kroon op de interne markt te willen zetten, maar het kwam vervolgens aan op de politieke wil, en de omwentelingen in 1989/1990 boden een ‘window of opportunity’ waarvan goed gebruik is gemaakt. De verwevenheid van de EMU met de interne markt komt in het CPB-boek niet zo goed uit de verf, maar vormt mede een verklaring voor de hoge kosten van een eventuele ontvlechting van de EMU.

Meer in het algemeen schrijven de auteurs aan politieke motieven een ‘enorme stuwende kracht achter de Europese integratie’ toe, althans sinds de Suez-crisis van 1956 die een wig dreef tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. De Britten lijken daarbij als toonbeeld van economische rationaliteit te fungeren. Onverdiend, dunkt mij. Deze gedachtegang leidt tot de foutieve bewering (op p. 32) dat Engeland vervolgens in de jaren zestig afzag van toetreding tot de EEG. Nee, de Britten hebben al in de jaren vijftig hun bindingsangst aan federatieve verbanden laten prevaleren en afstand genomen van de Europese integratie, in 1950/1 toen het plan-Schuman uitmondde in de EGKS, en in 1955 toen – na het echec van de Europese Defensiegemeenschap – met het plan-Beyen voor een gemeenschappelijke markt het integratieproces weer werd vlotgetrokken. Dat plan werd vervolgens uitgewerkt in het rapport-Spaak dat vooral een antwoord wilde geven op de ‘Europese verbrokkeling der markten’. En toen de Britten begin jaren zestig op hun schreden terugkeerden en alsnog bereid waren zich te binden, was het generaal De Gaulle die de Britse toetreding blokkeerde. Wie meer wil lezen over een halve eeuw tweeslachtige, zo niet dubbelhartige Britse Europapolitiek, beveel ik graag This Blessed Plot van Hugo Young (Macmillan, 1998) aan.

Terug naar de huidige crisis. Hoe heeft het zover kunnen komen? De auteurs wijzen onder meer op: de incongruentie van één Europese financiële markt met toezicht langs nationale lijnen; de spectaculaire daling van de rentes op overheidsleningen aan de zuidelijke lidstaten na invoering van de euro en de massale kredietverlening aan vastgoedprojecten; de interactie tussen bankencrisis en schuldencrisis; de onvoldoende voortvarende herkapitalisatie van de Europese banken. Het hoofdstuk ‘Schuld en boete’ bespreekt vervolgens de ineffectiviteit van het Stabiliteitspact dat de nodige nationale begrotingsdiscipline had moeten afdwingen. Dat pact is vooral door toedoen van Duitsland en Frankrijk onderuit gehaald (in 2003). De auteurs wijzen erop dat de toenmalige voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi, het Pact toen al ‘stom’ had genoemd – wat overigens een nadrukkelijke verdediging ervan door de Commissie als geheel niet in de weg stond. Wat het boek er niet bij vertelt is dat een drietal (andere) CPB’ers eind 2002 in het voetspoor van Prodi concludeerden dat het Stabiliteitspact ‘dom’ was en pleitten voor een grotere eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten. Zoals het boek vaststelt, zijn de regels van het Stabiliteitspact te simpel, maar niet goed te vervangen door iets beters. De les die uit de huidige crisis wordt getrokken is dat een goede nationale verankering van verstandig begrotingsbeleid niet kan zonder duidelijke Europese kaders, met preventief en correctief Europees toezicht.

De auteurs duiden het ontbreken van een Europese lender of last resort aan als een ernstige ontwerpfout in de EMU. Normaal vervult de centrale bank van een land die functie. Daardoor wordt voorkomen dat liquiditeitsproblemen door paniek onnodig uitgroeien tot solvabiliteitsproblemen Maar de ECB mag geen begrotingssteun geven aan landen in liquiditeitsproblemen; het noodfonds EFSF/ESM fungeert nu – met op zich omvangrijke doch beperkte middelen – als lender of last resort .

Griekenland heeft overigens inmiddels diepgaandere problemen: “Een Grieks bankroet is bijna onvermijdelijk” (p. 172). De auteurs vragen zich vervolgens af waarom de herstructurering van de Griekse schuld zoveel verzet oproept, vooral in kringen van centrale bankiers. “De enige manier om een bankroet van Griekenland te voorkomen, is door hulp van de andere landen: een bailout dus. Het is dus kiezen of delen: of de no-bailout clausule opgeven of Griekenland bankroet laten gaan.

Verzet tegen bankroet betekent opgeven van de no-bailoutclausule – terwijl de ECB daar juist zo aan hecht. En dat is niet het enige slachtoffer van een bail-out: ook de gewenste marktdiscipline krijgt dan een knauw.” Maar deze keus ligt toch nog wat gecompliceerder. Om te beginnen omdat in het publieke debat – denk aan de Duitse minister van Financiën Schäuble – wel een verband is gelegd tussen ‘bankroet’ en ‘eurozone verlaten’; dat alleen al zorgt ervoor dat een schuldherstructurering van Griekenland ook de toekomst van de euro raakt. Een tweede punt is dat tot een schuldenherstructurering in de regel pas wordt overgegaan als de situatie is uitgekristalliseerd, en op basis van een pakket van structurele aanpassingen. En het zijn dan de schuldeisers zelf die tot een vergelijk met het land moeten komen. De auteurs tonen enige verrassing dat overheden op basis van het Europees ‘verdragsrecht’ (in casu de no-bailout clausule) private partijen niet zomaar kunnen dwingen een deel van hun vordering op te geven.

De laatste conclusie luidt: “De politieke patstelling lijkt nu hopeloos. Gezien de wordingsgeschiedenis van Europa zou deze crisis echter ook tot een institutionele doorbraak kunnen leiden.” Ik wens dit boek graag veel lezers toe, maar hoop van harte dat volgende drukken die noodzakelijke doorbraken zullen kunnen schetsen. Daarbij kunnen dan ook enige storende feitelijke onjuistheden worden gecorrigeerd. Op p. 42 wordt de Europese Akte – nevengeschikt aan de dienstenrichtlijn – aangeduid als wetgeving, en niet als een wijziging van het Verdrag van Rome. De auteurs suggereren dat volgens het oorspronkelijke voorstel van de dienstenrichtlijn (van Eurocommissaris Bolkestein) bij grensoverschrijdende dienstverlening voor veiligheid, gezondheid, milieu en consumentenbescherming de regels van het land van oorsprong van de dienstverlener zouden gelden (zie p. 53). Dat is onjuist. Op p. 79 wordt gesteld dat de Nederlander tussen 1984 en 1999 f 1,27 betaalde voor een Duitse mark. Meer dan f 1,13 was niet nodig geweest. Op p. 163 is sprake van de Britse premier Denis Healey die in 1976 voor steun moest aankloppen bij het IMF. Deze vooraanstaande politicus – tussen 1974 en 1979 Chancellor of the Exchequer – staat juist wel bekend als ‘the best Prime Minister we never had’.

Coen Teulings, Michiel Bijlsma, George Gelauff, Arjan Lejour en Mark Roscam Abbing, Europa in crisis – Het Centraal Planbureau over schulden en de toekomst van de eurozone , uitgeverij Balans, 238 pp. ISBN 978 94 600 3407 7, € 18,95.

Marko Bos

 

administrator_ebnEuro(pa) in crisis
read more

Epos Europa – Europese Canon

Epos Europa – Europese Canon

In zijn ambtelijke loopbaan is de jurist Reint Jan Smit nauw betrokken geweest bij de integratie van Europa. De geschiedenis van het continent – vanaf het oude Hellas tot aan de Griekse schuldencrisis – heeft hem zo gegrepen dat hij de rode draad daarvan heeft willen boekstaven. Zoals de auteur zelf aangeeft is zijn verhaal “meer te beschouwen als een pamflet , een oproep tot Europees besef dan een tot in alle onderdelen verantwoorde historische studie”.

Het boek 30 hoofdstukken, verdeeld over vier delen. Deel 1 over Europa’s grenzen begint bij de strijd tussen Hellas en Perzië en eindigt bij het rijk van Karel de Grote. Deel 2 bespreekt Europa’s vrijheden. Die vinden hun oorsprong in de opkomst van de nieuwe staten Duitsland, Frankrijk en Engeland vanaf rond 1000. De Franse revolutie sluit dit deel af. Deel 3 gaat over Europa’s conflicten, van Napoleon tot en met het interbellum. Deel 4, Europa’s herstel, begint met de Tweede Wereldoorlog (in twee pagina’s!) en loopt door tot de Unie anno 2011. Een epiloog besluit het geheel.

Smit identificeert 24 ‘beslissende momenten’ in de geschiedenis van ons continent: negen in het deel over Europa’s grenzen, van Salamis tot Hastings; zes inzake Europa’s vrijheden, van Magna Charta tot de Verklaring van de rechten van de mens; zes Europa’s conflicten, van de Napoleontische oorlogen tot München 1938; en vier mijlpalen van Europa’s herstel: de Benelux, de Koude oorlog, de gemeenschappelijke markt en de Berlijnse muur/Maastricht/Lissabon.

De indeling van de hoofdstukken en van de beslissende momenten in vier thematische blokken – grenzen, vrijheden, conflicten en herstel – is een mooie vondst, maar de koppeling aan vier opeenvolgende tijdsperioden is gekunsteld. Alsof de kwestie van de grenzen van Europa na de slag bij Hastings (1066) beslecht was (denk aan de Turken, tot op de dag van vandaag!) en alsof de burgerlijke vrijheden vanaf 1789 afdoende geregeld waren. De Koude Oorlog rekenen tot het herstel van Europa doet ook wat merkwaardig aan.

Smit heeft een vlotte pen, toont een grote belezenheid en formuleert een aantal treffende observaties. Hij schrikt niet terug voor het trekken van lessen en parallellen door de eeuwen heen. Zo stelt Smit in de epiloog vast dat de EU voorlopig het gevoel mist van een manifest destiny – zoals de VS die kenden in de 19e eeuw. “Het gaat de Europeaan nog altijd meer als de burgers van de Griekse stadstaten in het oude Hellas die wel een gemeenschappelijke cultuur deelden, maar die verder niet beschikten over een groot besef van eenheid, een gevoel van saamhorigheid – slechts een fractie van de Hellenen was, toen het er op aankwam, bereid te sneuvelen op het slagveld tegen de Perzen. (…) Alleen grote bedreigingen van buiten af (of van binnen uit) zullen de saamhorigheid in het Europa van de toekomst, zoals tijdens de koude oorlog het geval was, verder kunnen stimuleren.” (p. 460).

De afschaffing van de grenscontroles binnen de Benelux – waarbij Smit destijds nauw betrokken was – ontlokt hem de volgende bespiegeling: “Vanaf de grijze oudheid heeft een grens tussen staten altijd al een essentiële rol gespeeld als de afbakening tussen het machtsgebied van staten. Precies zoals in de dierenwereld het geval is komt daarbij ook bij de mens veel dreig- en imponeergedrag te pas. Grens en territoir zijn fundamentele, onherleidbare aspecten van onze werkelijkheid waarbinnen wij onze families, onze grond, ons bezit veilig willen stellen. Ze worden niet voor niets van oudsher omgeven met symboliek, rituelen en meer dan dat: met taal, vlaggen, grenspalen, slagbomen, prikkeldraad, wapens, uniformen en weer een andere papierwinkel als bewijs dat daar een nieuwe rechtsorde begint. Een staatsgrens is de lijn waar de werking van het recht en de wetgeving van de ene staat ophoudt en die van de andere begint. Het is de membraan waar de buitenwereld tot het ‘binnen’ doordringt en vice versa .” (p. 390).

Smit steekt zijn hartstocht voor het slechten van grenzen en tegenstellingen niet onder stoelen of banken. Hij rekent af met achterhaalde nationalistische neigingen: “… het ergste was dat het virus van Bismarcks Realpolitik alle grote mogendheden had aangestoken – voortaan zou in heel Europa de buitenlandse politiek berusten op wantrouwen, cynisme en de kille berekening van het nationale belang. Met Europa ging het in de volgende decennia van kwaad tot erger. Europa was bezig psychologisch een fataal keerpunt te passeren. ” (p. 353).

Die erfenis is na 1945 overwonnen. Maar daarmee is de toekomst van Europa nog niet zeker gesteld. “Een duurzame en stabiele Europese Unie kan alleen voortbestaan bij de gratie van de politieke wil om in eigen huis te komen tot een vitale gemeenschappelijke markt en naar buiten toe tot een homogeen en gemeenschappelijk extern beleid. Het vergt moed en politiek leiderschap om de burger duidelijk te maken wat in de komende jaren voor een volwaardige Europese Unie met een gezamenlijk toekomstperspectief nodig is. Europa heeft geen andere keus. Het is niet anders.” (p. 455).

Waar liggen de grenzen van Europa? Hier trekt Smit parallellen met de dilemma’s waarmee Rome worstelde ten tijde van Hadrianus en het tsaristische Rusland kampte bij zijn expansie vanaf de 17e eeuw in Siberië. “Beide rijken werden aan hun periferie geconfronteerd met primitieve, zwakkere nomadische stammen en in beide gevallen was telkens de keus: de grens versterken en de last van de invallen langs de grenzen verdragen of er een eind aan maken door ook het volgende gebied te pacificeren.” Maar wat leert ons dat voor de EU anno nu?

Smit laat de lezer ook met andere vragen zitten: “Na Lissabon bestaat de Unie nu dus uit drie beschavingskringen: een Zuidelijk/Romaanse, een Westelijk/Germaanse en een Oostelijk/Slavische kring. Nu met de kredietcrisis het wederzijdse onbegrip en de bijbehorende fricties tussen ‘Zuid’ en “Noord’ duidelijk aan het licht zijn getreden, kan men zich slechts afvragen wat de impact van het geteisterde Slavische erfgoed op de Unie als geheel zal zijn. Het antwoord zal waarschijnlijk niet zo lang meer op zich laten wachten.” (p. 462).

In het boek overheerst de aandacht voor het Zuidelijk/Romaanse en het Westelijk/Germaanse. De Oostelijk/Slavische kring komt er wat bekaaid van af. Waarom geen aandacht voor: de Pools-Litouwse Unie; het liberum veto dat leidde tot de Poolse delingen aan het einde van de 18e eeuw; de rol van (vak)beweging Solidariteit bij de uitholling van het communisme en het IJzeren Gordijn.

Voor een ‘pamflet’ is dit boek erg dik uitgevallen. Smit vertelt maar al te graag en laat zich regelmatig verleiden om de rode draad van zijn ‘Epos Europa’ los te laten. De Europese Canon zou in een half zo dik boek veel beter uit de verf komen. Verder mis ik kaarten om de ontwikkeling van de grenzen van Europa goed te kunnen volgen. Het boek kent maar een kaart, een veelkleurige op de omslag. Maar die roept vooral vragen op. Gelet op de nog ongedeelde status van niet alleen Tsjechoslowakije maar ook Joegoslavië zou deze de situatie van voor medio 1991 kunnen weergeven, zij het dat de drie Baltische staten toen hun onafhankelijkheid nog net niet hadden herwonnen. Verder zijn de Balearen aan Frankrijk toebedeeld en Corsica aan Spanje, en is de enclave Kaliningrad van de kaart geveegd.

Dit is symptomatisch voor de slordige redactie van het boek. Het bevat (te) veel spel- en zetfouten, ook in persoonsnamen. Het overbrengen van de ‘kruidvoorraad’ naar de Bastille is een leuke verschrijving. Zelfs op de achterflap staan fouten. Diverse jaartallen zijn onjuist. Zo doet p. 196 Franco al in 1958 overlijden, in plaats van in 1975, en wordt de Russische revolutie tot tweemaal toe in 1919 geplaatst. Het Verdrag van Maastricht trad op 1 november 1993 in werking, en niet pas in 1999. En het was president Chirac (en niet Mitterrand) die een bijna-halvering van de termijn van ECB-president Duisenberg afdwong. Hinderlijk, al die fouten; op een Canon wil ik graag kunnen vertrouwen.

Marko Bos

Reint Jan Smit, Epos Europa – Europese Canon: momenten die beslissend waren voor ons continent , Soesterberg (uitgeverij ASPEKT), 2011, ISBN 978 90 5911 752 5, 473 pp., € 24,95.

 

administrator_ebnEpos Europa – Europese Canon
read more

De wordingsgeschiedenis van de Euro

De wordingsgeschiedenis van de Euro
Roel Janssen – De Euro

De-EuroOp 7 februari 2013 was het twintig jaar geleden dat het Verdrag van Maastricht werd ondertekend. De eindonderhandelingen hierover in het laatste halfjaar van 1991 vonden plaats onder Nederlands voorzitterschap  Roel Janssen geeft een aantal hoofdrolspelers van toen gelegenheid om terug te blikken op de onderhandelingen. Ook komt de vraag of er met de wetenschap van nu destijds ontwikkelingen over het hoofd zijn gezien of dat er foute inschattingen zijn gemaakt. In het boek komen achtereenvolgens aan het woord Ruud Lubbers, Wim Kok, Cees Maas en André Szász, Hans van den Broek en Wilfried Martens. Een en ander is levendig opgetekend en zeer de moeite van het lezen waard. Een gemis voor een breder publiek is het ontbreken van een inleiding met een korte voorgeschiedenis van de onderhandelingen, een schets van het verloop en de organisatie van de onderhandelingen, en een overzicht van de inzet van de verschillende partijen.

Door de gesprekken lopen drie rode lijnen: de invloed van de Duitse eenwording op de onderhandelingen en het daarmee samenhangende verloop van de onderhandelingen over de toetredings-voorwaarden; de bijna unanieme afwijzing van het Nederlands voorstel tijdens de intergouvernementele onderhandelingen over de politieke unie (‘Zwarte Maandag’); en de vraag of de door de huidige crisis blootgelegde gebreken in de architectuur van de EMU te voorzien waren en of er nu voldoende wordt gedaan om deze gebreken weg te werken.

De afgelopen maanden kon men herhaaldelijk in de kranten lezen dat de euro wortelde in een politieke deal tussen Frankrijk en Duitsland waarin tegenover de instemming met de Duitse Eenwording de introductie van een gemeenschappelijke munt en de daarbij behorende gemeenschappelijke centrale bank stond. Ruud Lubbers keert zich in dit boek fel tegen deze gedachte. De val van de Muur is volgens hem niet het begin van de Europese munt. Het begint in zijn ogen met de wens voor een sterker Europa, waarin Jacques Delors en hijzelf de hoofdrol in spelen. Wilfried Martens ondersteunt hem daarin. Dat Delors aan de basis ligt van de euro wordt door bijna alle hoofdrolspelers bevestigd. Het is daarom jammer dat hij in het boek niet aan het woord komt. Andre Szász wijst op de belangrijke rol die Wim Duisenberg speelde in het Delors comité dat de blauwdruk voor het Verdrag van Maastricht leverde – een onafhankelijke centrale bank en regels voor de begrotingstekorten van de lidstaten. Hij geeft aan dat Duisenberg degene was die Bundesbankpresident Pöhl overhaalde om in het Delors-comité zitting te nemen. Pöhl kon het rapport in de door de Bundesbank gewenste richting sturen, maar zijn stempel op het rapport betekende ook dat de Duitse en de Nederlandse centrale bank zich aan het rapport verbonden, voordat de Muur was gevallen of er perspectief was dat dit binnenkort zou gebeuren.

De interviews bevestigen het beeld dat de Duitse Eenwording vooral het proces naar monetaire eenwording heeft versneld door het vastleggen van een datum over de start van de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht en door het vastleggen van een startdatum voor de eindfase van de monetaire unie in deze onderhandelingen. Op deze twee punten was de Duitse onderhandelingspositie verzwakt door de noodzaak om steun bij Frankrijk vinden voor een snelle Duitse Eenwording. Zowel Lubbers als Kok vinden het los daarvan nog steeds een goed besluit om in het Verdrag een startdatum vast te leggen. Maas en Szász denken dat dit uiteindelijk tot een verwatering van de toetredingseisen heeft geleid.

Op Zwarte Maandag werd duidelijk dat de Duitse minister Genscher op het laatste moment zijn steun opzegde voor het Nederlandse voorstel voor een politieke unie langs communautaire lijnen. Volgens Van den Broek lag hier een andere Frans/Duitse deal aan ten grondslag. Genscher moest in ruil voor Franse instemming met een spoedige erkenning van Kroatië instemmen met de Franse wens naar een politieke Unie langs intergouvernementele lijnen. Dit lijkt mij een aannemelijke verklaring. Ik woonde indertijd in de buurt van Frankfurt. Daar stond op een muur met grote letters gekalkt ‘Van den Broek: Serbenfreund’. Hij had namens het Nederlands voorzitterschap vraagtekens geplaatst bij de Duitse wens tot snelle erkenning van Slovenië en vooral Kroatië. Dat werd hem dus niet in dank afgenomen in Duitsland. Blijft de vraag waarom de liberale politicus Genscher zoveel belang hechtte aan de snelle erkenning van Kroatië, Duitslands bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog, en daarvoor bereid was het streven naar een politieke unie op communautaire leest op te geven..

Martens geeft in het boek aan dat het voorstel voor een politieke unie langs communautaire lijnen vooral uit de koker kwam van de EVP i en dus niet kon worden gezien als een Alleingang van staatssecretaris Dankert i. Martens is overtuigd dat Zwarte Maandag de kiem heeft gelegd voor de latere problemen in de eurozone. Als het Nederlandse voorstel toe zou zijn aanvaard, zouden we in zijn ogen nu een samenhangend en gemeenschappelijk begrotingsbeleid hebben gehad. Wie weet.

Volgens Ruud Lubbers zijn de huidige problemen vooral terug te voeren op de opkomst van het flitskapitaal, waarmee destijds onvoldoende rekening werd gehouden. Aangezien de speculatieve aanvallen op de Franse franc in 1987 juist de aanleiding vormden om de monetaire unie weer op de agenda te zetten, is dit geen bevredigende verklaring. Wim Kok legt in mijn ogen wel de vinger op de zere plekken: het geloof dat landen in een monetaire unie vanzelf voldoende prikkels zouden hebben tot hervorming van hun arbeids- en productmarkten en het ontbreken van een lender of last resort die voorkomt dat financiële markten de rentes van landen zodanig opdrijven dat hun schuldpositie onhoudbaar wordt. Ook Cees Maas geeft aan dat destijds niet was voorzien dat landen zo met elkaar uit de pas konden lopen. Voor hem is er geen eurocrisis, maar een crisis van eurolanden.

Met dit boek is het laatste woord over de totstandkoming en de weeffouten van de monetaire unie nog niet gezegd. De grote verdienste is dat het een aantal van de Nederlandse hoofdrol spelers de gelegenheid geeft om uitgebreid te getuigen en een aantal zaken aansnijdt die zeker nader onderzoek verdienen zoals de rol van Wim Duisenberg of de Frans-Duitse deal rond Kroatië.

Roel Janssen, De Euro: Twintig jaar na het Verdrag van Maastricht , Amsterdam ( De Bezige Bij) 2012, 224 pp., ISBN 978 90 234 7234 6,

€ 17,90.

Bart van Riel

 

administrator_ebnDe wordingsgeschiedenis van de Euro
read more

De Passage naar Europa

Recensie ‘De Passage naar Europa’

De Passage naar Europa. Dat is de titel van het prachtige proefschrift dat Luuk van Middelaar over de geboorte van het politieke Europa heeft geschreven. De conceptie vond in 1950 plaats; het geboorteproces is tot op de dag van vandaag gaande. Van Middelaar brengt lijn in de verhalen over de Europese integratie door drie vertogen te onderscheiden: het Europa van de Staten, dat van de Burgers en dat van de Kantoren.

Vervolgens onderscheidt hij drie sferen . De buitenste sfeer is die van de verzameling soevereine staten in Europa. Beweging komt hier uit het najagen van eigenbelang door de staten; ordening is vooral een kwestie van machtsbalans en territoriale grenzen. De binnenste sfeer is ontstaan met de stichting van de Gemeenschap in 1951. De Verdragen geven ordening en houvast; beweging komt voort uit een idee van de toekomst.

Vernieuwend in de benadering van Van Middelaar is de aandacht voor de cruciale rol van de tussensfeer van de lidstaten. Het lidmaatschap is hier het sterkste ordeningsprincipe (daarnaast spelen de machtsbalans en het recht een rol); beweging ontstaat door de combinatie van het najagen van het nationaal belang en het groeiend besef van gezamenlijke belangen. “Deze sfeer is een tussenwereld naar eigenschappen, nu eens overlappend naar buiten, dan weer met binnen. Het is ook een tussenwereld naar functie; haar rol is te verbinden, relaties leggen, gebeurtenissen op te vangen, overgangen te maken.” (p. 32).

Luuk van Middelaar analyseert een aantal belangrijke overgangen (passages) op een beeldende wijze – en brengt daarmee de recente geschiedenis weer tot leven. Dit is een zeldzaam plezierig leesbaar proefschrift; zonder enige reserve ook een aanrader voor de vakantie.

Luuk van Middelaar, De passage naar Europa – Geschiedenis van een begin , Groningen (Historische Uitgeverij) 2009, 531 pp., ISBN 978 90 6554 236 6, € 35,-

 

administrator_ebnDe Passage naar Europa
read more

De Nederlandse Eurocommissarissen

De Nederlandse Eurocommissarissen

Tien Nederlanders hebben deel uit gemaakt van de Europese Commissie i en haar voorgangers. Negen mannen en een vrouw. Op de ‘eerste de beste’ – Dirk Spierenburg, de beste onderhandelaar – na allen oud-ministers met een academische titel die hun laatste politieke functie vervulden. Zij hebben belangrijke posten bekleed in de Commissie, maar behalve een korte periode van Mansholt heeft geen Nederlander het tot voorzitter gebracht.

Het boek van het Montesquieu Instituut is een pareltje geworden, dat een vlot lezend beeld geeft van het werk van de Commissie als ‘dagelijks bestuur van Europa’ en van de personen die daarin namens Nederland zitting hadden. En dat tegelijk de belangrijkste gebeurtenissen schetst uit de laatste zestig jaren. Daarmee is het boek ook een beknopte geschiedenis van de Europese integratie geworden en het debat daarover, die door zijn persoonlijke accenten door EBN-leden niet gemist moet worden.

De commissarissen worden treffend getypeerd. Mansholt i als ‘Baanbreker en volbloed Europeaan’, Lardinois i als ‘Te veel brandweerman en te weinig architect’; Vredeling i als ‘Een Nederlandse machtspoliticus machteloos in Brussel’; Andriessen, i lid van drie commissies, als ‘Een monument van een commissaris’ (een citaat uit de speech van Delors bij zijn afscheidslunch); Hans van den Broek i als ‘Poortwachter van de Unie’ die als ‘toegewijde dossiertijger’ op weg naar een Europa-brede Unie de roeping van de Commissie zag in sonderen en begrijpen van wat haalbaar was en op basis daarvan Europees beleid ontwikkelen; Bolkestein i als ‘Een Euroscepticus in Brussel’, die door de hardnekkige en uitgesproken ideologische wijze waarop hij aan zijn standpunten vasthield velen tegen hem in het harnas joeg, waardoor de speerpunten van de Lissabon-strategie i (zoals de post- , overname- en dienstenrichtlijnen) slechts na veel geharrewar en in verwaterde vorm tot stand kwamen; en Neelie Kroes i onder de kop ‘Kroes control in crisistijd’, die in de financiële crisis met de steun van een ijzersterk ambtenarenapparaat het mededingingsbeleid wist te richten op het tegengaan van zowel marktdominantie als staatssteun. Hiermee is zij volgens de schrijvers uitgegroeid tot een herkenbaar Europees boegbeeld, die het nogal eens afwezige debat over Europa wist te stimuleren en te voeden, en in gewone mensentaal kon uitleggen waar Europa voor staat . Interessant in dit hoofdstuk is ook het oordeel van Neelie dat de Commissie ondanks de economische tegenwind de neuzen in dezelfde richting hield, maar bovendien op het internationale toneel zichtbaarder is geworden: in 2009 schoof de Commissie voor het eerst officieel aan bij de G20. i

Jan Werts onderscheidt in het boek vier kerntaken van de Commissie: de initiatiefnemende taak om wetgevende voorstellen te ontwerpen en te lanceren, de bestuurstaak met een eigen beslissingsbevoegdheid, de toezichthoudende taak als hoedster van de verdragen op de naleving van de duizenden Verordeningen, Richtlijnen en Beschikkingen; en de externe vertegenwoordigende taak, tevens optredend als onderhandelaar namens de Unie en haar lidstaten. Haar invloed reikt veel verder dan de leidende organen van enige andere internationale organisatie. Zij blijft de spil in het ‘multi-level’ proces Europese besluitvorming, maar haar voorzitter moet daarbij wel een schaap met vijf poten zijn: hij moet overweg kunnen met het veelkoppige Europees parlement, met 27 staatshoofden en regeringsleiders, in de Europese Raad met hun uiteenlopende belangen, met zijn 26 collega’s en met een omvangrijk ambtelijk apparaat met voor iedere nationaliteit een eigen manier van werken.

Bij de presentatie van het boek luchtte Frits Bolkestein zijn gram over de Commissie-leden die volgens hem hun voorzitter te slaafs volgden, ook als zij bezwaren hadden. Het besef van subsidiariteit was ver te zoeken was en de Commissarissen stelden allerlei onnodige dingen voor omdat zij niets beters te doen hadden. Daarom was hij van mening veranderd en nu voorstander van een Commissie van 12 leden, zes van de grote landen en zes roulerende over de rest. Zelf zag ik meer in een reorganisatie binnen de Commissie zelf, bijvoorbeeld door een clustering van commissarissen op deelgebieden of eventueel een kernkabinet zoals het Rapport Spierenburg van 1979 voorstelde. Het is uiteraard waar dat een commissaris er niet zit om nationale belangen te verdedigen, maar toch zullen onze landgenoten meer vertrouwen hebben in een Commissie waarin een Nederlander zit, dan wanneer wij die functie waarschijnlijk meer dan één periode aan andere nationaliteiten moeten overlaten. Maar daarover zijn niet alle EBN leden het eens.

Wim van Eekelen, oud-staatssecretaris van Europese Zaken.

De Nederlandse Eurocommissarissen, onder redactie van Gerrit Voerman, Bert van den Braak en Carla van Baalen, Boom / Amsterdam voor het Montesquieu Instituut. 2010, 354 blz, € 24.50

Koop het boek nu met € 5,- korting!

 

administrator_ebnDe Nederlandse Eurocommissarissen
read more

De eurocrisis: onthullend verslag van politiek falen

eurocrisisDe titel van dit boek dekt de lading volledig. Martin Visser heeft op basis van zijn eerdere berichtgeving in het Financieel Dagblad een zeer leesbaar en nuttig overzicht geschreven van de falende aanpak van de Griekse crisis. Het is een relaas van de verschillende toppen waar op het allerlaatste moment steeds halve maatregelen werden genomen waardoor er weer een nieuwe top nodig was etc. etc. Dit heeft het vertrouwen van beleggers in de bereidheid van de regeringsleiders om achter de euro te staan ernstig verzwakt. De Griekse crisis besmette zo andere landen waardoor de reddingskosten alleen nog maar verder zijn opgelopen en de crisis veel gevaarlijker werd dan nodig.

In het pokerspel tussen de zwakke en de sterke landen dachten de sterke landen te lang dat ze het konden veroorloven niet met de ogen te knipperen. Dat is volgens Visser een grote inschattingsfout geweest. Maar niet de enige: zo werd de houdbaarheid van de Griekse schuldsituatie vanaf het begin overschat en negeerden Duitse en Nederlandse politici de waarschuwingen over de gevolgen van de aankondiging dat banken een vrijwillige bijdragen zouden moeten leveren. Daar kwam bij dat met name de Duitse politiek een zwalkend beleid voerde ten aanzien van de betrokkenheid van het IMF en de rol van de Europese Commissie i. Bovendien is de manoeuvreerruimte van de Nederlandse en Duitse politici, zoals Visser terecht aangeeft, beperkt door een sceptische electoraat, kritische coalitie- en gedoogpartners, en in het Duitse geval een zeer kritisch constitutioneel Hof.

Het boek illustreert twee weeffouten van de EMU i: de hoge mate van intergouvernementele besluitvorming en het ontbreken van mechanisme om landen in acute betalingsproblemen te helpen. Visser wijst terecht op het dieptepunt van de intergouvernementele besluitvorming in Deauville (oktober 2010) toen Merkel i en Sarkozy i een deal sloten waarbij Frankrijk akkoord ging met het laten meebetalen van de banken in ruil voor een verwatering van de plannen voor een strengere begrotingsdiscipline i. Die laatste plannen zijn gelukkig niet gerealiseerd. Visser vermeldt niet dat dit vooral te danken is aan de inzet van het Europees Parlement i waarbij Corien Wortmann i als rapporteur en onderhandelaar een heel belangrijke rol heeft gespeeld. Het boek bevestigt daarmee de indruk dat de Europese politiek vooral bestaat uit het spektakel van de Toppen.

De bankencrisis en de eurocrisis hebben gemeen dat lokale problemen – terugbetalingsproblemen op een segment van de Amerikaanse hypotheekmarkt, gesjoemel met begrotingscijfers – mondiale proporties konden aannemen. Kennelijk zijn de kosten van falend toezicht en falend beleid zeer hoog geworden. Het is te hopen dat er de juiste lessen uit de falende aanpak van de Griekse crisis worden getrokken. Het noodfonds ESM wordt nu versneld operationeel. Nu moet het nog over adequate middelen beschikken. Er moeten ook goede procedures ontwikkeld worden die snelle besluitvorming op basis van adequate informatie mogelijk maken en daarbij een passende betrokkenheid van de ECB, de Europese Commissie en het IMF garanderen, zodat de politici de moeilijke en ongetwijfeld pijnlijke beslissingen zoveel mogelijk aan technocraten kunnen overlaten.

Martin Visser, De eurocrisis: onthullend verslag van politiek falen, Business Contact 2012, paperback, ISBN 978 90 470 04813, 240 pp.

Bart van Riel

 

administrator_ebnDe eurocrisis: onthullend verslag van politiek falen
read more

Bestuurskunde: Het Europese ideaal

‘Bestuurskunde: Het Europese ideaal’

Het juninummer van het tijdschrift Bestuurskunde staat in het teken van het Europese ideaal. Het themanummer, samengesteld door gastredacteuren Mendeltje van Keulen (Instituut Clingendael i) en Esther Versluis (Universiteit Maastricht i) bespreekt de Europese ambities van de Nederlandse burgers en de Haagse politiek.

De EU wordt geconfronteerd met een groot aantal mondiale en regionale uitdagingen. Met die actualiteit zijn de vraag naar het belang en de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking, en daarmee naar de gewenste vorm en inhoud van Europese samenwerking, onlosmakelijk verbonden.

Dit blijkt om te beginnen uit de bijdrage van Mathieu Segers die het Europese ideaal in Nederland beziet vanuit historisch perspectief. Twee ‘oude’ vraagstukken, de Duitse en de Oriëntaalse kwestie, bepaalden lang de Nederlandse Europapolitiek. Deze dilemma’s manifesteren zich heden ten dage nog altijd in uiterst actuele vraagstukken als de economische crisis en het energievraagstuk. De auteur concludeert dat, bijvoorbeeld, meer rekening moet worden gehouden met de centrale rol van Duitsland in dit krachtenveld. Dergelijke fundamentele keuzes lijken in Den Haag geen onderwerp van discussie.

Gebrek aan keuze karakteriseert ook de Nederlandse positionering in concrete beleidsaangelegenheden op de Europese agenda. De bijdrage van Jan Rood, Louise van Schaik, Rob Boudewijn en Mirte van den Berge behandelt het klimaat- en energiebeleid, beleid ten aanzien van de uitbreiding van de EU en asiel- en migratiebeleid. Op geen van de besproken terreinen is sprake van een overkoepelende strategie. Als al over strategiedocumenten wordt gesproken, gaat het over de jaarlijkse ‘Staat van de Europese Unie’ – een begrotingsbijlage die vooral bekend staat om zijn weergave van de Europese agenda. Anderzijds komt uit deze capita selecta het beeld naar voren van een Nederlandse overheid die zowel op mondiaal als EU niveau een actieve rol ambieert (klimaat, asiel en migratiebeleid) en ook niet te beroerd is om her en der kritische opvattingen terzake uit te dragen (EU uitbreiding). Het beeld van Nederland als een krachteloze en willoze speelbal van de Europese toekomst moet dan ook worden ontkracht.

Dit is in lijn met het pleidooi van gastcolumnist Alexander Pechtold i. Deze politicus daagde staatssecretaris Timmermans i met een breed gesteunde Kamermotie uit een visie te ontwikkelen op de “EU in 2030”. Als het aan Pechtold zelf ligt, is het duidelijk. In 2030 hebben alle EU landen de euro, is er stevig bancair toezicht en een gemeenschappelijk energiebeleid. Duidelijk is ook: Nederland moet aan het stuur zitten om dit ideaal te bereiken.

En hoe zit het met het Europese ideaal van de Nederlanders? Het artikel van Charlotte Wennekers constateert op basis van cijfers over opvattingen over Europese integratie, dat het Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese Grondwet i in 2005 niet verklaard kan worden door Eurosceptische burgers. Probleem is dat de meeste Nederlanders weliswaar stabiele basisopvattingen over Europa hebben, maar dat deze opvattingen willekeuriger worden naarmate enquêtevragen ingewikkelder en specifieker worden. Het artikel van Wennekers kan zo worden gelezen als een waarschuwing om niet al te veel waarde te hechten aan opinieonderzoek over Europa. Dit is saillant in de wetenschap dat veel overheidscampagnes tenminste de indruk wekken dat door brede participatie in dergelijke enquêtes invloed op beleid kan worden uitgeoefend. Dit is zorgwekkend omdat publieke meningsvorming over Europese thema’s, zo blijkt, gemakkelijk afhankelijk wordt van actuele politieke controverse. Zo toont Partick Bijsmans in zijn bijdrage aan dat de communicatieplannen van de Europese instellingen, maar ook in Den Haag, op de nodige obstakels zijn gestuit. Niet alleen door belangentegenstellingen tussen betrokkenen, maar met name doordat politici achterbleven bij het aanjagen van een dergelijk Europadebat door stellingname en controverse. Want, zoals Bijsmans stelt, alleen als Europa gepolitiseerd wordt, zal debat ontstaan.

In de conclusie van dit Europese themanummer van Bestuurskunde constateren de gastredacteuren een paradox. De Nederlandse overheid heeft moeite met het ontwikkelen van een visie op de ‘grote lijnen’ van het Europabeleid. Haagse betrokkenen zijn ondertussen prima in staat het voortouw te nemen binnen Europa. Toch sluit dit pragmatische activisme niet aan bij de behoefte van de burger aan een Europees verhaal, dat zijn opvattingen over Europa verbindt. Met de remedie die door diverse auteurs wordt gepresenteerd, namelijk een intensivering van het nationale Europadebat, is echter iets geks aan de hand. Immers, als Nederlandse politici aan één zaak lippendienst bewezen, was het het belang van een meer nationaal Europadebat. Tegelijkertijd lijken zij in de uitvoering van dit ideaal de bal vooral terug te leggen bij de burger – terwijl veel van de suggesties die het politieke debat betreffen in de kiem zijn gesmoord. Een keuze voor politisering vereist, zo blijkt uit deze artikelen, eerst en vooral een politieke mentaliteitsverandering. In de weerbarstige praktijk van het Europabeleid lijkt die wensdroom echter vooralsnog een ideaal.

Het tijdschrift Bestuurskunde publiceert wetenschappelijk verantwoorde artikelen over de inrichting en werking van het openbaar bestuur. Bestuurskunde volgt de actuele ontwikkelingen in het openbaar bestuur of de bestuurskunde kritisch, met reflectie en beschouwelijke distantie. Exemplaren van dit themanummer en eerdere nummers zijn aan te vragen bij het redactiesecretariaat: bestuurskunde@nsob.nl.

 

administrator_ebnBestuurskunde: Het Europese ideaal
read more

Beitelen aan een Nieuw Europa

Beitelen aan een Nieuw Europa

Het novembernummer van Socialism e & Democratie – het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting i – blikt uitvoerig terug op de ontwikkelingen in Europa na de val van de Muur. Jan Marinus Wiersma i en Matthias Verhelst onderzoeken de uitbreidingen van de EU i in 2004 en 2007. Hun oordeel in het kort: “de uitbreiding was een belangrijke stap die over het geheel genomen een succes is gebleken, maar dat neemt niet weg dat er sprake is van een aantal zorgelijke ontwikkelingen.”

Attila Ágh bespreekt ‘sociaal-democratische avonturen in Hongarije’ tegen de achtergrond van een sterk opgekomen populisme. Hij stelt vast dat het pro-Europese profiel van Hongarije sinds de toetreding alleen maar duidelijker is geworden. “In Hongarije is links naar verhouding pro-EU en hervormingsgezind; rechts staat sceptischer ten opzichte van zowel Europa als hervormingen.” Dat leidt ertoe dat de Hongaarse socialistische partij vooral op de ‘winnaars’ van de

systeemverandering leunt.

André Gerrits en Max Bader kijken over de nieuwe Oostgrens van de EU heen. Zij pleiten voor een ‘rule of law’-benadering in de voormalige Sovjet-Unie. Deze achten zij vruchtbaarder dan het bevorderen van de liberale democratie. Verder in dit nummer: een passage uit de roman Nieuwe levens van Ingo Schulze, een korte geschiedenis van de Alfred Mozer Stichting – in 1990 door de PvdA opgericht als ‘noodhulpinstituut’ voor zusterpartijen in Midden en Oost-Europa, en een boekessay over het omgaan met een communistisch verleden.

S&D, 2009, nr. 11, uitgeverij Boom. Los nummer: € 9,50 (zie ook: www.wbs.nl )

 

administrator_ebnBeitelen aan een Nieuw Europa
read more

Baltische Zielen

Baltische Zielen

Estland, Letland en Litouwen staan niet op de ‘mental map’ van de gemiddelde Nederlander. Hun relatief geringe omvang – althans gerekend in aantallen inwoners – speelt daarbij vast een rol, en daarnaast hun geografische ligging. Die ligging maakte de 20e eeuw voor deze landen en hun bewoners tot een zeer bewogen periode. Het Molotov-Ribbentrop-pact van augustus 1939 deelde de Baltische staten aan de Sovjet-Unie toe die de landen een halve eeuw in haar greep hield – afgezien van de Duitse bezetting tussen 1941 en 1944. Wij herinneren ons de val van de Berlijnse muur in 1989. Maar wie weet (nog) dat tweeëneenhalve maand tevoren – precies vijftig jaar na het Molotov-Ribbentrop-pact – liefst twee miljoen (van de zeven miljoen) Esten, Letten en Litouwers in een menselijke keten langs de Baltische Straatweg bijeenkwamen om zingend herstel van hun onafhankelijkheid te eisen? Die autonomie werd uiteindelijk in 1991, na enige strijd waarbij ook doden zijn gevallen, herwonnen. En in 2004 bekroond door de toetreding tot de Europese Unie.

Jan Brokken schetst op fascinerende wijze de veelbewogen lotgevallen in de drie Baltische staten aan de hand van levensverhalen van zevenentwintig mannen en vrouwen. Sommigen van hen zijn ook bij ons zeer bekend, zoals de filmregisseur Sergej Eisenstein (van de Pantserkruiser Potjomkin ), de violist Gidon Kremer, de filosoof Hannah Arendt, de schilder Mark Rothko en de componist Arvo Pärt. Anderen genieten vooral lokale bekendheid. De boekhandelaar van Riga bijvoorbeeld. De wederwaardigheden van Janis Roze en Zonen weerspiegelen belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van Letland. En de vader van de filmregisseur Eisenstein heeft als Jugendstil-architect een blijvend stempel gedrukt op het stedenschoon van Riga. Na de Russische revolutie van 1917 kwamen vader en zoon in tegenovergestelde kampen terecht: vader Michail bij de Witten; zoon Sergej bij de Roden.

Uit al die geschiedenissen komt een grote vitaliteit, aanpassingsvermogen maar ook wil tot overleven in autonomie naar voren, kortom trots in de zin van “vertrouwen in je eigen taal, je eigen cultuur, je eigen kunnen en je eigen originaliteit”. Jan Brokken heeft een prachtig portret van de Balten geschetst. Het boek is, ondanks de vaak aangrijpende thematiek, zeer leesbaar en voorzien van een flink aantal treffende foto’s. Een prima boek om mee op vakantie te nemen – en om de bestemming van een volgende vakantie te bepalen.

Marko Bos

Jan Brokken, Baltische Zielen , Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2010, ISBN 978 90 450 0659 8, 463 pp. (inclusief literatuurlijst en register), € 24

 

administrator_ebnBaltische Zielen
read more

Analysing the European Union Policy Process

Analysing the European Union Policy Process

Het boek ‘Analyzing the European Union Policy Process’ is een boek in ‘the European Union Series’ die valt onder de redactie van Neill Nugent en William E. Patterson. Deze serie is gericht op een breed publiek van studenten, praktijkbeoefenaars en geïnteresseerde algemene lezers.

Het boek biedt inzicht in de totstandkoming van Europees beleid. Om het beleidsproces inzichtelijk te maken beschrijven de auteurs het beleidsproces in vijf fasen, te weten: agendavorming, beleidsvorming, besluitvorming, implementatie en evaluatie. Na vier algemene hoofdstukken waarin achtereenvolgens aandacht wordt besteed aan de vragen wat beleidsanalyse in de EU i is, welke actoren actief zijn in het beleidsproces, welke beleidsterreinen en instrumenten onderdeel kunnen vormen van de analyse en de wijze waarop een analyse kan worden vormgegeven, wordt in de daarop volgende hoofdstukken ingegaan op de verschillende fasen. Het uiteindelijke doel van het boek is om de lezer de vaardigheden en het analytisch inzicht te verschaffen om hen toegang te geven tot het echte verhaal achter de verschillende fasen van het Europese beleidsproces.

Zelfs wanneer men enige kennis van en ervaring met het Europese integratieproces heeft, biedt dit boek interessante inzichten. Het boek is goed geschreven en voorzien van verschillende aansprekende illustraties in de tekst en in speciale boxen – bijvoorbeeld de richtlijn tabaksreclame uit 2003 komt op verschillende plaatsen in het boek terug -, waardoor de lezer de verschillende analytische inzichten direct toegepast ziet op de praktijk. De auteurs beschrijven naast de geijkte actoren in het beleidsproces – de Europese instituties i – ook de Europese agentschappen en de lobby (informele actoren).

De structuur van het boek – en dan met name de hoofdstukindeling in deel 2 die parallel loopt aan de verschillende fasen van het beleidsproces – draagt ertoe bij dat de hoofdstukken zelfstandig goed leesbaar zijn. Dit heeft als voordeel dat het boek zich leent voor een verdiepingsslag op een specifiek onderdeel van het beleidsproces. Naast dat in de verschillende fasen-hoofdstukken de belangrijkste actoren, instrumenten, procedures en theorie worden besproken bieden de hoofdstukken de lezer ook concrete aanknopingspunten die als basis kunnen dienen bij de formulering van eigen onderzoek (het kan hierbij gaan om mogelijke onderzoeksvragen, methoden, relevante websiteverwijzingen etc.).

In de structuur schuilt echter ook direct het grootste nadeel voor lezers die het boek in zijn geheel lezen. De veelvuldige herhaling en overlap tussen de verschillende hoofdstukken leidt na verloop van tijd af. Dit ondanks dat de lezer zich bewust is van de boodschap van de auteurs dat de verschillende fasen in het beleidsproces met elkaar verbonden zijn en er daardoor voortdurend sprake is van voorwaartse en achterwaartse bewegingen tussen de verschillende fasen.

De informatiedichtheid in ‘Analyzing the European Union Policy Process’ is hoog, het is dan ook geen boek dat je in één keer van kaft tot kaft leest. ‘Analyzing the European Union Policy Process’ biedt op een duidelijke manier inzicht in de totstandkoming van Europees beleid in het algemeen en de verschillende fasen die in dit proces kunnen worden onderscheiden. Ook geeft het lezers die naar aanleiding van de teksten in het boek geprikkeld worden interessante suggesties voor verdere verdieping.

Het Europese besluitvormingsproces is uitermate gecompliceerd en wordt beïnvloed door een veelheid aan formele en informele interacties. Ondanks dat de dagelijkse praktijk nooit helemaal in theoretische modellen te vangen is, opent ‘Analyzing the European Union Policy Process’ de deur voor lezers die een poging willen wagen dit proces te ontrafelen.

Gera Arts

Esther Versluis, Mendeltje van Keulen en Paul Stephenson, Analysing the European Union Policy Process, Palgrave MacMillan, 2010, ISBN 978 0 230 24600 3, 280 pp, indicatie €36,00.

 

administrator_ebnAnalysing the European Union Policy Process
read more