Op zich behoor ik niet tot degenen die, zoals sommigen in Brussel, bij ongeveer elk politiek vraagstuk dat ergens binnen de Europese Unie opdoemt, niet zonder triomfantelijke ondertoon roepen dat dat Europees opgelost moet worden en om ‘meer Europa’ vraagt. Als het om de obesitasproblematiek gaat, waarmee men zich in Brussel ook al bezighoudt, dan denk ik dat, hoezeer die zich ook in heel Europa voordoet, het veranderen van ongezonde eetgewoontes beter aan nationale – zo niet binnen sommige grote staten aan regionale – overheden overgelaten kan worden.
Maar het vluchtelingenvraagstuk is bij uitstek een Europese kwestie, waarbij de noordelijke en oostelijke lidstaten er zich niet achter kunnen verschuilen dat de Italianen en Grieken gewoon de pech hebben dat Afrikanen en Arabieren als gevolg van allerlei ellende in eigen land nu in groter getale op drift zijn geraakt dan de bewoners van Spitsbergen. En we kunnen de opvang ook niet alleen op Duitsland afwentelen, zoals sommige nationale regeringen, uit electorale doodsangst voor de PVV in eigen huis, eigenlijk het liefst zouden doen. Dat is de consequentie van Schengen: er is één gemeenschappelijke Europese buitengrens. Daardoor laat zich het probleem niet nationaal oplossen, en zelfs of dat op Europees niveau echt kan, is maar de vraag. Hooguit kan men de impopulaire lasten een beetje eerlijk(er) verdelen.
Dat is iets wat men met name in Oosteuropa, waar men tot dusverre zo van de toetreding tot de EU heeft weten te profiteren en men zich nu massaal aan een quotum poogt te onttrekken, onder ogen moet zien: aan het lidmaatschap kleven naast allerlei prettige rechten op fondsen ook verplichtingen. En waar waren met name de Engelsen, die nu zo jammeren over hun – mede aan de op andere momenten hunnerzijds geenszins bejammerde functie van het Engels als mondiale lingua franca te danken – populariteit in de kampen rond Calais, toen Brussel om een Brits aandeel in de opvang verzocht?
Het vluchtelingenvraagstuk is, vanwege de toch tamelijk onverwacht plotseling toegenomen omvang, het grootste dat Brussel tot dusverre voor zijn kiezen heeft gekregen – ook al vallen de honderdduizenden waarom het nu gaat in het niet bij de vele miljoenen die Midden-Europa in 1945 te verstouwen kreeg, op een moment dat Europa zelf in puin lag en dus veel armer was.
Maar misschien maakt juist de huidige rijkdom, in combinatie met de door de erosie van de welvaartsstaat onder brede lagen van de bevolking verbreide angst dat het sowieso slechter zal gaan, het electoraat angstiger. Als gevolg van een toenemend individualisme en egoïsme, dat door bepaalde politieke stromingen ook – nadat conform Thatchers motto there is no such thing as society het algemeen belang aan een optelsom van alle individuele belangen gelijkgesteld was – bewust is gestimuleerd, is de maatschappelijke solidariteit sowieso sterk aangetast.
In elk geval lijkt het vluchtelingenvraagstuk een nog grotere bedreiging voor de Europese samenwerking dan het Griekse, en wel omdat daaraan niet alleen een materieel, maar ook een cultureel aspect kleeft. Om het plat te zeggen: in de ogen van rechtse populisten kosten de Grieken ons weliswaar centen, maar de Arabieren ons met hun komst niet alleen centen, maar ook nog eens onze nationale identiteit.
Daardoor splijt de migratiekwestie de samenleving als geen ander doormidden, omdat de prijs – in sociaal-culturele en sociaal-economische zin niet in de villawijken maar in de volkswijken wordt betaald. Daarbij valt op dat juist partijen die anders graag met het woord vrijheid schermen, of dat zelfs in hun naam hebben opgenomen, zich restrictief opstellen. Dat mobiliteit van geld en goederen ook automatisch mobiliteit van mensen met zich meebrengt, wil er bij hen niet in. Het vrije personenverkeer vormt van de ene markt echter het logische gevolg.
Nergens vreest men dan ook een inperking van Schengen zozeer als binnen het Nederlandse bedrijfsleven, dat in het bijzonder van de open grenzen profiteert. In dat opzicht staan de opvattingen daar haaks op die van degenen die de last ervan moeten dragen. Punt is wel dat als vervolgens het bedrijfsleven in de vorm van hogere belastingen om een extra bijdrage gevraagd zou worden teneinde de uit die open grenzen voortvloeiende maatschappelijke lasten voor anderen te verlichten, datzelfde zo profiterende bedrijfsleven niet thuisgeeft: men wil de lusten kosteloos.
Veel meer dan een eerlijker verdeling van de lasten tussen de lidstaten zal Brussel overigens niet kunnen bewerkstelligen. Het is een illusie om te denken dat men van Europa een onneembaar fort maken kan – wie duizenden kilometers onder de meest barre omstandigheden door woestijnen en over zeeën is gereisd, laat zich niet door een beetje Hongaars prikkeldraad afschrikken. Daarvoor zijn zowel de push- als de pullfactoren nog steeds veel te hoog.
De push-factoren: oorlog en economische uitzichtloosheid in het land van herkomst. Aan het eerste laat zich (zoals in Syrië) zonder interventie van buiten zelden een einde maken, en na de mislukking van Irak zal geen Europees land daar snel voor pleiten. En het tweede vergt veelal structurele veranderingen in sterk patriarchale en cliëntelistische samenlevingen zonder civil-society-traditie die zich niet van buitenaf laten opleggen; dat leert de mislukking van het Afghanistan-experiment.
De pull-factoren: de enorme welvaartsvoorsprong van Europa op de omringende regio’s, die wij bovendien als touristen buitengaats nadrukkelijk etaleren. En als je in vier uur voor je vacantie naar Gambia vliegen kan, dan kan je dat als economisch migrant in omgekeerde richting ook. Juist de mondialisering die het Westen met haar technologische revolutie zelf op gang heeft gebracht, zorgt zo nu ook (opnieuw) voor mondiale migratiestromen.
Thomas von der Dunk, 1 september 2015