‘Bestuurskunde: Het Europese ideaal’
Het juninummer van het tijdschrift Bestuurskunde staat in het teken van het Europese ideaal. Het themanummer, samengesteld door gastredacteuren Mendeltje van Keulen (Instituut Clingendael i) en Esther Versluis (Universiteit Maastricht i) bespreekt de Europese ambities van de Nederlandse burgers en de Haagse politiek.
De EU wordt geconfronteerd met een groot aantal mondiale en regionale uitdagingen. Met die actualiteit zijn de vraag naar het belang en de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking, en daarmee naar de gewenste vorm en inhoud van Europese samenwerking, onlosmakelijk verbonden.
Dit blijkt om te beginnen uit de bijdrage van Mathieu Segers die het Europese ideaal in Nederland beziet vanuit historisch perspectief. Twee ‘oude’ vraagstukken, de Duitse en de Oriëntaalse kwestie, bepaalden lang de Nederlandse Europapolitiek. Deze dilemma’s manifesteren zich heden ten dage nog altijd in uiterst actuele vraagstukken als de economische crisis en het energievraagstuk. De auteur concludeert dat, bijvoorbeeld, meer rekening moet worden gehouden met de centrale rol van Duitsland in dit krachtenveld. Dergelijke fundamentele keuzes lijken in Den Haag geen onderwerp van discussie.
Gebrek aan keuze karakteriseert ook de Nederlandse positionering in concrete beleidsaangelegenheden op de Europese agenda. De bijdrage van Jan Rood, Louise van Schaik, Rob Boudewijn en Mirte van den Berge behandelt het klimaat- en energiebeleid, beleid ten aanzien van de uitbreiding van de EU en asiel- en migratiebeleid. Op geen van de besproken terreinen is sprake van een overkoepelende strategie. Als al over strategiedocumenten wordt gesproken, gaat het over de jaarlijkse ‘Staat van de Europese Unie’ – een begrotingsbijlage die vooral bekend staat om zijn weergave van de Europese agenda. Anderzijds komt uit deze capita selecta het beeld naar voren van een Nederlandse overheid die zowel op mondiaal als EU niveau een actieve rol ambieert (klimaat, asiel en migratiebeleid) en ook niet te beroerd is om her en der kritische opvattingen terzake uit te dragen (EU uitbreiding). Het beeld van Nederland als een krachteloze en willoze speelbal van de Europese toekomst moet dan ook worden ontkracht.
Dit is in lijn met het pleidooi van gastcolumnist Alexander Pechtold i. Deze politicus daagde staatssecretaris Timmermans i met een breed gesteunde Kamermotie uit een visie te ontwikkelen op de “EU in 2030”. Als het aan Pechtold zelf ligt, is het duidelijk. In 2030 hebben alle EU landen de euro, is er stevig bancair toezicht en een gemeenschappelijk energiebeleid. Duidelijk is ook: Nederland moet aan het stuur zitten om dit ideaal te bereiken.
En hoe zit het met het Europese ideaal van de Nederlanders? Het artikel van Charlotte Wennekers constateert op basis van cijfers over opvattingen over Europese integratie, dat het Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese Grondwet i in 2005 niet verklaard kan worden door Eurosceptische burgers. Probleem is dat de meeste Nederlanders weliswaar stabiele basisopvattingen over Europa hebben, maar dat deze opvattingen willekeuriger worden naarmate enquêtevragen ingewikkelder en specifieker worden. Het artikel van Wennekers kan zo worden gelezen als een waarschuwing om niet al te veel waarde te hechten aan opinieonderzoek over Europa. Dit is saillant in de wetenschap dat veel overheidscampagnes tenminste de indruk wekken dat door brede participatie in dergelijke enquêtes invloed op beleid kan worden uitgeoefend. Dit is zorgwekkend omdat publieke meningsvorming over Europese thema’s, zo blijkt, gemakkelijk afhankelijk wordt van actuele politieke controverse. Zo toont Partick Bijsmans in zijn bijdrage aan dat de communicatieplannen van de Europese instellingen, maar ook in Den Haag, op de nodige obstakels zijn gestuit. Niet alleen door belangentegenstellingen tussen betrokkenen, maar met name doordat politici achterbleven bij het aanjagen van een dergelijk Europadebat door stellingname en controverse. Want, zoals Bijsmans stelt, alleen als Europa gepolitiseerd wordt, zal debat ontstaan.
In de conclusie van dit Europese themanummer van Bestuurskunde constateren de gastredacteuren een paradox. De Nederlandse overheid heeft moeite met het ontwikkelen van een visie op de ‘grote lijnen’ van het Europabeleid. Haagse betrokkenen zijn ondertussen prima in staat het voortouw te nemen binnen Europa. Toch sluit dit pragmatische activisme niet aan bij de behoefte van de burger aan een Europees verhaal, dat zijn opvattingen over Europa verbindt. Met de remedie die door diverse auteurs wordt gepresenteerd, namelijk een intensivering van het nationale Europadebat, is echter iets geks aan de hand. Immers, als Nederlandse politici aan één zaak lippendienst bewezen, was het het belang van een meer nationaal Europadebat. Tegelijkertijd lijken zij in de uitvoering van dit ideaal de bal vooral terug te leggen bij de burger – terwijl veel van de suggesties die het politieke debat betreffen in de kiem zijn gesmoord. Een keuze voor politisering vereist, zo blijkt uit deze artikelen, eerst en vooral een politieke mentaliteitsverandering. In de weerbarstige praktijk van het Europabeleid lijkt die wensdroom echter vooralsnog een ideaal.
Het tijdschrift Bestuurskunde publiceert wetenschappelijk verantwoorde artikelen over de inrichting en werking van het openbaar bestuur. Bestuurskunde volgt de actuele ontwikkelingen in het openbaar bestuur of de bestuurskunde kritisch, met reflectie en beschouwelijke distantie. Exemplaren van dit themanummer en eerdere nummers zijn aan te vragen bij het redactiesecretariaat: bestuurskunde@nsob.nl.