administrator_ebn

Ook de Schilderswijk ligt in Europa

Ook de Schilderswijk ligt in Europa
dinsdag 18 juni 2013, 12:11, Bob Molenaar

Nu eens geen bespiegelingen over of er nu wel of niet in de Haagse Schilderswijk met de sharia wordt gerotzooid, maar een kanttekening bij wat wellicht de ergste crisis in Europa is. Geen bankencrisis, geen schuldencrisis, geen bouwcrisis, maar gewoon over mensen. Over hoe je die bereikt. Want bereikt heb je ze al jaren niet meer. Met dat gedoe in Brussel, bron immers van al onze dagelijkse narigheid. Met die Euro, dat drijven naar een superstaat.

Ga daar maar eens folders uitdelen als de komende verkiezingscampagne over Europa gaat. Weggehoond word je. Ik kan mij 2009 nog duidelijk herinneren. En wat moeten wij daarmee?

Allereerst moeten wij erkennen dat wij daar schuld aan zijn, niet die Schilderswijkers. Al tientallen jaren bouwen wij een steeds ingewikkelder Europa op, met verdragen, regelingen, subsidies en ook kosten. Waar wij voor moeten opdraaien, wij dat rijke Noorden van Europa. En het zwaar onder problemen gebukte Zuiden moeten wij gaan helpen. Kost miljarden, bezuinigingen hier. Nare ingrepen. Ook ver buiten de Schilderswijk weten de burgers met een bescheiden opleiding en een navenant inkomen waar de schuldigen te vinden zijn. Al dat naars komt uit Brussel. En wij hebben jarenlang veel goeds bereikt met dat Europa, dat ons welvaart bracht en brengt. Maar de gewone Nederlandse burger, die niet de NRC leest en niet elke zondag naar het Buitenhof kijkt, werd bij dit alles nauwelijks betrokken, nauwelijks geïnformeerd. En daar zitten wij nu mee. Wat te doen?

Natuurlijk doen de voorlichtingsmensen van Commissie en Parlement hun best, wordt er van alles georganiseerd, debatten, conferenties, lezingen. Maar de Schilderswijk kom je daarmee niet in. Hoe dan wel, wat is er meer en anders nodig? Wij in onze nette buurten en scholen hebben daar geen antwoord op. En dus moeten wij de mensen horen die daar werken. De buurtwerkers, mensen in wijkbesturen, uit die wijken afkomstige gemeenteraadsleden, Kamerleden. En ook de onderzoekers die zich bezig houden met de groeperingen die dit alles uitbuiten. “Brussel is de schuld van alles” is niet alleen in Nederland te horen maar ook bij buurlanden. Wie het populisme in beeld brengt moet ook kunnen aangeven hoe je met dat nationalistische gedoe omgaat en hoe je onze medeburgers in de Schilderswijk de Europese dimensie van hun dagelijks leven kunt laten beseffen.

De ergste crisis die ons Europa bedreigt is niet het al of niet overeind houden van de Euro maar het in stand houden van het fundament, van het vertrouwen van de burger. Hard nodig zijn initiatieven om de mensen te mobiliseren die uit hun ervaring en onderzoekactiviteiten kunnen gaan aangeven hoe wij dit betonrot kunnen en moeten gaan bestrijden. De Europese Commissie wil 2013 tot het Europese jaar van de Burger maken. Viviane Reding geeft in een vlammend betoog in de Haagse Campus van de Leidse Universiteit tal van initiatieven aan die al bezig zijn of moeten komen. Maar het initiatief om de Europese burger te bereiken die tegen Brussel alleen maar Nee zegt is er niet bij. Nog niet? Het jaar is nog niet voorbij. En denk ook aan het jaar erna. Dan moet die burger in actie komen om een nieuw Europees Parlement te kiezen en van daaruit Europa de mensen en de structuren te geven die het in een steeds woeliger wereld nodig heeft. De tijd dringt.

Bob Molenaar

 

administrator_ebnOok de Schilderswijk ligt in Europa
read more

Diensten van algemeen economisch belang: de beleidsruimte van de Commissie

Diensten van algemeen economisch belang: de beleidsruimte van de Commissie
dinsdag 18 juni 2013, 12:11, Paul de Hen

Terwijl we bijna allemaal geobsedeerd werden door de voortdenderende schuldencrisis paste begin vorig jaar de Europese Commissie i de regels aan voor diensten van algemeen economisch belang, DAEB i in het jargon. Grotendeels was dat een verduidelijking van de al bestaande regels, maar de Commissie vergrootte in een doen door haar greep op de overheidssteun aan bedrijven en andere instellingen die zulke diensten leveren. De subsidiegrens waarboven overheidssteun niet hoeft te worden gemeld bij de Commissie werd namelijk gehalveerd. Het was 30 miljoen euro en het werd 15 miljoen.

Het DAEB-beleid is een van de weinige terreinen waar de Europese Commissie een grote eigen beleidsruimte heeft, zonder noodzakelijke instemming vooraf van de lidstaten en het Europees Parlement i. Het is namelijk een uitwerking van het op de verdragen gebaseerde Europese mededingingsbeleid, dat ook vergaande controle op overheidssteun aan bedrijven omvat. In het mededingingsbeleid is de Commissie de bepalende speler, met het Hof van Justitie i in Luxemburg als correctiemechanisme.

Wat zijn diensten van algemeen economisch belang?

Diensten van algemeen economisch belang zijn diensten die wel via een marktmechanisme geleverd kunnen worden, maar waarvan het essentieel wordt geacht dat ze beschikbaar zijn voor iedere burger. Denk aan openbaar vervoer, gezondheidszorg, volkshuisvesting of briefpostbezorging. De grenzen van wat er wel en niet onder valt zijn arbitrair en per land verschillend. Toen de Tweede Kamer i in 2005 de toen nieuwe Dienstenrichtlijn besprak gaf minister van Economische Zaken Brinkhorst als voorbeeld onder meer dat in Frankrijk drinkwatervoorziening als een Dienst van Algemeen Economisch belang wordt gezien, want geleverd door particuliere bedrijven met overheidsconcessie, terwijl zij in Nederland aan het marktmechanisme is onttrokken en daarmee in Europees jargon een Dienst van Algemeen Belang (zonder ‘economisch’) is. De Europese verdragen i erkennen vanouds de bevoegdheid van de lidstaten om zelf te bepalen wat zij aan het marktmechanisme willen onttrekken en wat zij zonodig met staatssteun op gereguleerde markt als dienst van algemeen economisch belang willen aanmerken.

Maar in de praktijk is die bevoegdheid van de lidstaten nogal uitgehold. Uitspraken van het Hof van Justitie en door de Commissie mede op grond daarvan uitgevaardigde regels stellen paal en perk aan hoe overheden met hun diensten van algemeen (economisch) belang omspringen. Eigenlijk waren alleen de meest traditionele overheidstaken – dagelijks bestuur, defensie, politie, rechtspraak en strafvoltrekking, onderwijs en gezondheidszorg – zonder meer uitgezonderd van Europese bemoeienis.

In de verduidelijking van vorig jaar werd daar door de Commissie zwart op wit aan toegevoegd langdurige zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt en herintreding, ‘sociale inclusie van kwetsbare groepen’. Sociale huisvesting staat ook op het lijstje, maar daar hebben de lidstaten geaccepteerd dat de Commissie wel regels stelt. Niet alle huisvesting mag als sociale huisvesting worden aangemerkt. Speciaal voor Nederland werd in 2009 in een beslissing (niet zoals nogal eens geschreven wordt, een richtlijn) van de Commissie, op grond van de mededingingsbepalingen in de Europese verdragen, een grens gesteld aan de activiteiten die de woningcorporaties met staatsgarantie mogen verrichten. De Nederlandse regering had het op een uitspraak van het Hof van Justitie aan kunnen laten komen. Zij verkoos om zelf met voorstellen over beperking van de staatsgegarandeerde activiteiten van de corporaties te komen, die door de Commissie werden geaccepteerd.

Openbaar personenvervoer en publieke omroep zijn in de Europese verdragen onder uitzonderingsbepalingen gebracht, maar ook daar bemoeit de Commissie zich mee.

Strenge eisen

De Commissie vraagt veel. De Europese verdragen laten uitdrukkelijk toe dat een lidstaat economische activiteiten door overheidsbedrijven of overheidsdiensten laat verrichten. Maar eigenlijk houdt het Brusselse apparaat daar niet zo van. In de jaren waarin liberalisering en privatisering hoogtij vierden is de greep van de Commissie op staatssteun en het overheidsmonopolies drastisch versterkt. Met actieve medewerking van de lidstaten, die zelf ook volop bezig waren met privatisering en het versterken van marktwerking in eigen land. De Europese samenwerking werd zo in economisch opzicht meer dan ooit een liberaal, marktgericht, project.

De situatie is nu aldus: Bij voorkeur moeten diensten van algemeen economisch belang worden aanbesteed, want dat ‘garandeert de laagste kosten voor de gemeenschap’, zoals de Commissie het formuleert. Als dat niet gebeurt kan er sprake zijn van marktverstoring.

Niet-aanbesteden kan de Commissie niet verbieden, maar als bijvoorbeeld een dienst wordt opgedragen aan een staatsbedrijf, vallen overheidsmiddelen die het krijgt voor het verrichten ervan onder het staatssteuntoezicht. Dat wil, net als bij gesteunde privé-bedrijven zeggen dat aan een aantal criteria moet worden voldaan. Die zijn een uitwerking van de zogenoemde Altmark-criteria, in 2003 geformuleerd door het Hof van Justitie in een befaamd arrest over het toekennen van een regionale openbaar-vervoersconcessie in Duitsland.

Belangrijk is vooral dat de compensatie die het bedrijf krijgt voor een verlieslatende dienst niet hoger is dan nodig, gezien de kosten en de opbrengsten van de desbetreffende dienstverlening. Daarbij moeten de kosten van een gemiddelde goedgeleide onderneming worden benaderd, inclusief een redelijke winstmarge. Dat gold al sinds Altmark, maar het blijkt lastig in de praktijk te brengen. Nu probeert de Commissie het door de berekeningsmethode wat nauwkeuriger te specificeren. Extra kosten in verband met eisen die de overheid stelt mogen meewegen.

Die conceptuele gelijkstelling met wat er in het particuliere bedrijfsleven gebeurt geldt ook als een overheidsbedrijf extra kapitaal krijgt. Dat is alleen geen staatssteun als aannemelijk valt te maken dat een particuliere investeerder dit bedrijf ook van extra kapitaal had voorzien.

Ook een lastig criterium

De interesse van de Europese Unie i voor de diensten van algemeen economisch belang is verklaarbaar uit de oorsprong van de Unie, die immers begon als een gemeenschappelijke markt waar allerlei nationale belemmeringen op handels- en dienstenverkeer moesten worden gesloopt om de voordelen zo groot mogelijk te maken. Maar het scherpe toezicht is niet vanzelfsprekend. Kijk naar de Verenigde Staten. Daar bemoeien de federale mededingingsautoriteiten (het ministerie van Justitie en de Federale Handelscommissie FCC) zich niet met overheidssteun door de afzonderlijke staten. Natuurlijk zijn de verhoudingen in de VS heel anders, net als het juridische kader. Maar het kan dus ook anders.

 

administrator_ebnDiensten van algemeen economisch belang: de beleidsruimte van de Commissie
read more

Opgepast – Herman bepleit een Nepdemocratie!

Opgepast – Herman bepleit een Nepdemocratie!
dinsdag 18 juni 2013, 12:11, Bob Molenaar

Frans Timmerman en Herman van Rompuy kwamen twee opeenvolgende zondagen in Buitenhof i aan het woord, Herman zelfs het volle uur. En daarin reageerde hij ook op een stukje kritiek dat Frans had laten horen over zijn aanpak: hij zou het Europees Parlement te weinig bij zijn werk betrekken en daar verantwoording afleggen.

De permanente Voorzitter van de Europese Raad i was het er niet mee eens dat zijn aanpak te weinig democratisch zou zijn. De Europese Raad bestaat uit staatshoofden en regeringsleiders die elk aan een nationaal parlement thuis verantwoording afleggen, en vaak tevoren daar een peiling met betrekking tot de in de Raad te verwachten discussiepunten uitvoeren. Geheel democratisch onderbouwd dus, die besluiten van de Europese Raad. Wat wil je nog meer dan 27 controlerende nationale parlementen?

In de vorige Nieuwsbrief werd al herinnerd aan het geslaagde debat eind november over de rol van het Europees Parlement, en de noodzaak om die meer aandacht te geven en bij de Nederlandse beleidsvorming te betrekken. Een terechte conclusie, kijk maar eens hoe dat gaat met zoiets belangrijks als de Meerjarenbegroting voor de Europese Unie. Tot in de nacht wordt daarover onder volle media aandacht door de Europese Raad vergaderd, voorpaginanieuws de volgende dag. En de Nederlandse premier komt met een tevreden commentaar: de begroting is verminderd en de Nederlandse korting op de bijdrage aan Europa blijft gehandhaafd. En waar dat begrote geld dan aan uitgegeven gaat worden? Geen commentaar daarop, is dat dan belangrijk?

Maar het verdrag is hierin gelukkig onverbiddelijk: het Europees Parlement heeft evenveel te zeggen over de toekomstbegroting als de 27 van de Europese Raad. En wat weken later vergaderde het Parlement over het toekomstige uitgavenbeleid. Met de door de Raad bepleite zuinigheid ging het Parlement akkoord, maar niet met de invulling ervan. De door de 27 voorstelde besteding werd met grote meerderheid afgewezen, en het begrotingsvoorstel verworpen. Mediaspektakel? Welnee, een klein berichtje ergens in de krant. Over de achtergronden bericht dan wel de april Nieuwsbrief van de EBN…

Althans in begrotingszaken komen de door het hele Europese kiezersvolk verkozen volksvertegenwoordigers dan toch nog aan bod, zij het onopgemerkt door de publieke opinie. Maar op andere gebieden rond banken- en schuldencrisis draait het Europese Raadsgebeuren op eigen kracht door zonder parlementaire bemoeienis.

Een vergelijking, al gaat die op wat punten mank? Stel dat de Nederlandse premier bij de aanpak van het crisisgebeuren hier te lande nu eens niet meer de Tweede Kamer i (plus de Senaat i…) betrekt, maar via de twaalf Commissarissen van – nu nog – de Koningin de Provinciale Staten i raadpleegt over zijn nationale aanpak. Heel democratisch, 12 verkozen vertegenwoordigende lichamen! Die Statenleden zijn dan wel op heel andersoortige programmapunten over de problemen in de eigen regio verkozen, en hebben met de nationale problematiek alleen door de gevolgen ervan dichtbij huis te maken, maar dan krijg je ook niet teveel problemen; zij volgen de landelijke lijnen wel. En de premier kan verder, zonder dat lastige parlement.

Zo werkt de door Herman bepleite aanpak van de Europese Raad. Die kan je dan ook alleen maar als een “Nepdemocratie” betitelen.

Bob Molenaar

 

administrator_ebnOpgepast – Herman bepleit een Nepdemocratie!
read more

Europese bevoegdheden

Europese bevoegdheden
dinsdag 9 april 2013, 12:18, Paul de Hen

De theorie is zo simpel. De Europese Unie i moet regelen of organiseren wat op nationaal niveau minder efficiënt of effectief gedaan kan worden. Ze is er tenslotte ten dienste van de lidstaten en hun burgers. De praktijk is een stuk lastiger. Niemand die bij zinnen is zal weerspreken dat het van belang is om regels voor water- en luchtverontreiniging Europees vast te stellen. De wind en de rivieren stoppen niet bij de grens.

Uniforme Europese eisen aan producten en diensten als het bankbedrijf verhogen de efficiëntie en verbeteren de concurrentieverhoudingen. Ze scheppen duidelijkheid voor het bedrijfsleven, dat vaak zelf aandrong op zulke uniformering. Daarom zijn ze vaak ook nodig naast (of boven) de afspraak dat EU-lidstaten i gewoon producten en diensten uit andere lidstaten moeten toelaten, ook al voldoen die niet aan nationale eisen. De consument vaart er wel bij.

De interne markt met al haar uniformeringsregels is zelfs voor de meest sceptische beschouwers van de EU een belangrijke verworvenheid. Over het optreden van de EU als handelsblok, een grootmacht die zich in dat opzicht kan meten met de Verenigde Staten, China of Japan, hoor je eigenlijk nooit iemand klagen.

Gestage Europeanisering van beleid

Maar de EU doet veel meer. Met volle instemming van regeringen en parlementen zijn de taken van de EU gestaag uitgebreid. In 1957 dacht nog niemand aan het milieu, aan een gezamenlijke munt of aan Europese wetgeving i op het terrein van justitie of immigratie. Het mededingingsbeleid is heel lang niet meer geweest dan een anti-kartelbeleid. Inmiddels is het de basis voor veel verdergaande ingrepen, zoals het trekken van een inkomensgrens voor (door de overheid indirect financieel gesteunde) sociale woningbouw in Nederland.

De gestage Europeanisering van beleid vloeide grotendeels voort uit de verdragen en hun regelmatige herziening (dus uit willens en wetens door regeringen en parlementen van de lidstaten geaccepteerde teksten). Vanaf het begin in 1957 bevat het EG-verdrag i en zijn opvolgers bovendien een flexibiliteitsbepaling, die het de lidstaatregeringen mogelijk maakt om bij unanimiteit nieuwe bevoegdheden aan de Unie toe te kennen. Aanvankelijk gold dat overigens alleen ‘’in het kader van de gemeenschappelijke markt’’. Ook autonome actie van de Europese Commissie i als zelfstandig bevoegde mededingingsautoriteit – zowat het enige beleid waarvoor zij de lidstaten niet nodig heeft – en niet in de laatste plaats de jurisprudentie van het Hof van Justitie i speelden hun rol.

Afpalen bevoegdheden EU?

Onbehagen hierover is niet nieuw. Al in het Verdrag van Maastricht i uit 1992 werd de term ‘subsidiariteit’’ in de verdragen opgenomen: op Europees niveau moet alleen dat gedaan worden wat niet beter nationaal kan worden gedaan. Dat moest geruststellen. Veel heeft die introductie niet uitgehaald.

Begin 2002 kwam in Brussel het gezelschap van parlements- en regerings-vertegenwoordigers bijeen dat de grondslag legde voor de zogenaamde Europese grondwet i, het ontwerp dat in 2005 bij referendum in Nederland en Frankrijk werd afgewezen en daarna in wat gewijzigde vorm herleefde in de huidige Europese Verdragen i (een van de deelnemers was, namens de Nederlandse Tweede Kamer, de huidige minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans i). Daar werd uitvoerig gesproken over de vraag of de bevoegdheden van de Unie niet scherp moesten worden afgepaald. Duitse afgevaardigden stelden voor om naar Duits voorbeeld een ‘Kompetenz Katalog’ op te stellen, een limitatieve opsomming van wat de Unie zoal mag doen. De flexibiliteitsbepaling daarentegen zou mogen verdwijnen.

Dat laatste is niet gebeurd. Integendeel, de huidige flexibiliteitsclausule (artikel 352 VWEU) maakt het mogelijk om bij unanimiteit tussen de lidstaten en met instemming van het EP i ten behoeve van bijna alle doelstellingen van de Unie nieuwe bevoegdheden aan de Unie toe te kennen. De doelstellingen zijn er vele. Onder meer de interne markt, maar ook vrij verkeer van personen, de ene munt, bevordering van sociale rechtvaardigheid en instandhouding van het Europese erfgoed. Enige beperking: het artikel mag niet worden benut om een herziening van het verdrag te omzeilen, bijvoorbeeld dus om nieuwe doelstellingen toe te voegen.

Bevoegdheidsverdeling in Verdrag

Maar er is wel een soort Kompetenz Katalog verschenen, opgenomen in het Verdrag Betreffende de Werking van de EU (VWEU, artikelen 3-9) . Eigenlijk heeft de Unie maar vijf exclusieve bevoegdheden, beleidsterreinen waar de lidstaten alles uit handen hebben gegeven: de douane-unie; de gemeenschappelijke handelspolitiek; het mededingingsbeleid (althans voor zover dat de werking van de interne markt betreft); het monetair beleid voor de landen die de euro als munt hebben en – verrassend – het visserijbeleid voor zover het gaat om handhaving van de biologische rijkdom van de zee.

Wie daaraan wil tornen moet gaan onderhandelen over verdragswijziging. Britse eurosceptici die eigenlijk alleen de interne markt zouden willen overhouden bepleiten bijvoorbeeld om het gemeenschappelijk visserijbeleid te schrappen, naar aangenomen mag worden om geheel op eigen kracht de zee leeg te vissen.

Dan zijn er terreinen waar de Unie voorrang heeft om beleid te maken, maar de lidstaten bevoegd blijven om ook nationaal beleid voeren als de Unie niets doet, of ophoudt met een gezamenlijk beleid. Deze ‘gedeelde bevoegdheden’ zijn het interessantst voor wie vindt dat EU maar eens minder moet gaan doen. De Europese Commissie kan immers gehoor geven aan zo’n wens en wetgeving intrekken zonder dat een verdragswijziging nodig is. Dat zal zij ongetwijfeld alleen doen als een duidelijke meerderheid van de lidstaten erom vraagt.

Het gaat om een hele reeks beleidsterreinen, te beginnen met de interne markt, maar ook milieu, landbouw, consumentenbescherming, vervoer, energie, de juridische samenwerking met bijvoorbeeld immigratiebeleid, stukjes sociaal beleid en aspecten van volksgezondheidsbeleid.Op het terrein technologie en ontwikkelingssamenwerking mag de Unie eigen beleid voeren maar niet dat van de lidstaten verhinderen. Economisch beleid moeten de lidstaten coördineren, werkgelegenheidsbeleid wordt door de Unie gecoördineerd, sociaal beleid kán zij coördineren – althans, dat zegt het verdrag. De beleidsterreinen zelf blijven een nationale aangelegenheid.

Tenslotte zijn er beleidsterreinen waar de Unie de lidstaten mag bijspringen: industrie, cultuur, volksgezondheid, onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport, en toerisme. Daar ligt het primaat duidelijk bij de lidstaten. Van belangrijk Europees beleid is dan ook vrijwel geen sprake.

Een heel aparte positie heeft het zogenoemde Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheids Beleid i (GBVB) . Dat staat niet in de ‘catalogus’, maar is in het basisverdrag van de Unie geregeld. En het wil nog maar niet lukken. De EU blijft een economische reus maar een wereldpolitieke dwerg omdat grote en kleine lidstaten prefereren hun eigen buitenlands beleid te voeren of de coördinatie, als die er al is, liever in NAVO-verband doen.

‘EU terug in het hok’

Stelt zo’n catalogus zou veel voor? De Unie is verplicht om binnen haar bevoegdheden te blijven. De Nederlandse Raad van State i maakte zich toen de lijst voor het eerst gepubliceerd werd wat zorgen: zij was niet bang voor teveel Europees beleid, maar voor ongewenst verlies aan flexibiliteit voor het introduceren van nieuw Europees beleid. Maar dat was in 2005. Nu is het klimaat heel anders. De Unie moet terug in haar hok.

De Britse premier Cameron belooft zijn kiezers heronderhandeling over de verdragen. De Britten zijn al bezig met een ‘audit’ van wat de EU doet, en hopen die eind komend jaar af te ronden. In Nederland belooft het huidige Kabinet-Rutte i sneller te werken, en nog voor komende zomer onderwerpen op te sommen die zich niet langer lenen voor Europese actie of verantwoordelijkheid.

Dat gaat interessant worden. De praktijk tot nu toe is helemaal niet minder Europa, onbehagen of niet, maar nog steeds gestage uitbreiding van Europese bemoeienis. Desnoods buiten de Europese verdragen om. Zo is er het zogenoemde Stabiliteitsverdrag dat vorig jaar tot stand kwam, waarbij de deelnemende landen – alle EU-leden behalve het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië – zich onder meer verbinden om in nationale wetgeving een structureel begrotingsevenwicht verplicht te stellen.

Pas een keer is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die ook in de Europese verdragen is opgenomen bij de laatste wijziging: nationale parlementen kunnen de Europese Commissie vragen een Europees wetsvoorstel te heroverwegen, ongeacht in feite wat hun regering wil. Deze zogenoemde ‘gele kaart’ procedure is vorig jaar voor het eerst gebruikt. Parlementen, of Kamers van parlementen uit elf landen dwongen intrekking van een voorstel over stakingsrecht af. In Nederland hoorde de Tweede Kamer bij de protesteerders.

De regeling houdt in dat iedere lidstaat twee stemmen heeft, bij een tweekamerstelsel als in Nederland één stem per Kamer. Als eenderde van die stemmen dat verlangt moet de Europese Commissie heroverwegen. Intrekken is niet noodzakelijk het gevolg, al gebeurde dat nu wel. De procedure is echter niet bedoeld om al bestaande Europese wetgeving opnieuw ter discussie te stellen. Dat kan eigenlijk alleen een nationale regering doen via de raad van ministers.

 

administrator_ebnEuropese bevoegdheden
read more

Buma’s schraplijstje

Buma’s schraplijstje
donderdag 21 februari 2013, 16:04, Paul de Hen

Wat moet de Europese Unie i eigenlijk doen? CDA-leider Sybrand van Haersma Buma i kwam in een interview met De Volkskrant met concrete voorstellen te komen. De krant maakte er een “Buma-lijstje” bij van richtlijnen – Europese wetgeving i dus – die wat hem betreft kunnen verdwijnen

Verdienstelijk, om de discussie zo een zet te geven. Maar het is niet genoeg. Buma’s lijstje is een allegaartje van bestaande richtlijnen (Nitraat, Bodemrichtlijn, Cookiewetgeving, Fijnstof, Energielabel woningen, APK-keuring, zwangerschapsverlof, gezinshereniging migranten), richtlijnen die op initiatief van de Europese Commissie voor modernisering zijn voorgedragen bij de lidstaten en het Europees Parlement i (Aanbesteding), concrete ontwerprichtlijnen (Pensioen, vrouwen quotum voor topfuncties in bedrijven) en zelfs een onbekookt plan dat ergens in Brussel omhelsd is zonder dat er – vooralsnog – een serieus voorstel ligt: namelijk het idee om per lidstaat nationale mediaraden verplicht te stellen. De inkomensgrens sociale huurwoningen, die Buma ook noemt, is geen Europese richtlijn, maar een interpretatie die is afgesproken tussen Den Haag en de Europese Commissie

Het doet vermoeden dat Buma maar wat bij elkaar heeft geraapt aan onderwerpen die in sommige kringen goed liggen, zoals het zeer omstreden vrouwenquotum, de voor een deel van de boeren lastige nitraatrichtlijn, die het uitrijden van mest beperkt, en waarvan Nederland overigens een gedeeltelijke verruiming heeft, of het energielabel waarin de meeste huizenkopers totaal niet geïnteresseerd blijken.

Dat geeft echter geen antwoord op de vraag wat de grenzen zijn van de taak van de Europese Unie. De voorliggende vraag is: wat willen we eigenlijk samen doen? En de daarop aansluitende vraag is: en wat heeft dat voor consequenties voor wet- en regelgeving?

De interne markt, het zelfs onder geharde ‘’eurosceptici’’ niet omstreden deel van de Europese samenwerking, is een mooi voorbeeld. Afspreken dat er vrij verkeer van goederen en diensten tussen de lidstaten is bleek in de praktijk een enorme hoeveelheid Europese regels te vergen, omdat iedere lidstaat zo zijn eigen opvattingen had over technische normen en regels, vaak zo opgesteld dat het eigen bedrijfsleven er impliciet door werd bevoordeeld. Nog steeds wordt de naïeve gedachte gecolporteerd dat iedere lidstaat best zijn eigen regels en normen zou kunnen stellen, als we maar afspreken dat daar aan de grens en bij het plaatsen van orders geen rekening mee wordt gehouden. Dat is al geprobeerd en het bleek niet te werken. Een simpele basisafspraak brengt zo een massa detailregels mee. Ook op andere terreinen.

Buma heeft geen moeite met vergaande Europeanisering van het financieel-economische beleid, ten behoeve van het beter laten functioneren van de muntunie. Dat zal veel verdergaande Europese inmenging in nationaal beleid meebrengen, waarvan de ontwerp-Pensioenrichtlijn waar Buma tegen is, een onderdeel is. Misschien is het een slecht ontwerp dat inderdaad Nederlandse belangen schaadt, maar aanpassen is iets anders dan afwijzen van iedere regeling.

Zo kan het Buma-lijstje verder worden afgelopen. De CDA-leider maakt een punt van het Europees vaststellen van minimaal sociaal recht – zwangerschapsverlof . Maar waarom dan niet, zoals veel Britten, van de werktijdenrichtlijn? De wezenlijkere vraag is: Moeten de EU-landen i eigenlijk wel basisregels voor sociaal beleid afspreken? Het antwoord kan ja zijn, bijvoorbeeld omdat daarmee het functioneren van de interne markt verbeterd wordt. Of omdat een minimum aan sociale bescherming een Europese verworvenheid is. Als het antwoord ja is vallen zulke Europese regels op hun plaats.

Andere regels zijn al af te leiden uit het simpele bestaan van open grenzen. Bijvoorbeeld de APK. Oude auto’s die nu volgens EU-regels APK-gekeurd worden, kunnen op de weg komen in andere lidstaten. Misschien is de APK ook aan herziening toe, nu auto’s steeds veiliger en solider zijn geworden, maar dat is geen argument om van een Europese richtlijn af te zien.

Gevraagd dus: heropening van de fundamentelere discussie, die over de taken van de Europese samenwerking. Daarmee moet de CDA-leider ook na deze publicatie nog beginnen.

 

administrator_ebnBuma’s schraplijstje
read more

De EU leent zich niet voor referenda

De EU leent zich niet voor referenda
woensdag 20 februari 2013, 15:36, Peter ’t Lam

De afgelopen weken hebben meerdere gezaghebbende mensen gepleit voor een referendum over de EU, met David Cameron i als meest opvallende pleitbezorger. Hun oproep lijkt op het eerste gezicht hout te snijden. De Europese Unie i levert tal van complexe vraagstukken op die je het liefst met een ferme klap zou willen oplossen. Bovendien, een referendum is spannend, maakt de tongen los, is overzichtelijk zwart-wit en vraagt om een simpel ‘ja’ of ‘nee’. Een tovermiddel om media, politiek en publiek op te zwepen, alsof het om The Voice of Holland gaat. Een referendum is democratisch bovendien: de burger mag zich direct uitspreken en meeste stemmen gelden. Daarmee lijkt het referendum een ideaal wapen om lastige EU-knopen mee door te hakken. Toch is een referendum als het om de EU gaat een ongeschikt instrument.

Eerst een korte schets van het veelkoppige koor dat behept is met deze referendum-reflex. Het verkiezingsprogramma van de PVV pleit voor een referendum bij alle Europese besluiten die de Nederlandse souvereiniteit raken. In het redactioneel commentaar in De Volkskrant van 28 december 2012 roept Fokke Obbema op tot een referendum waarin regeringen ‘de expliciete instemming van hun burgers voor hun koers’ ten aanzien van de EU moeten zien te verkrijgen. Ook TV-maker Teun van der Keuken, bekend van De Slag om Brussel, pleitte onlangs aan de praattafel van Pauw en Witteman (16 januari 2013) voor een referendum over de toekomst van Nederland in de EU. Zijn motivering: daarmee zou er een einde moeten komen aan alle welles-niets discussies over de EU. En in het kielzog van Cameron slaat een groep Nederlandse wetenschappers en publicisten in NRC Handelsblad van 27 januari met de vuist op tafel met de kreet: ‘Ook wij eisen een referendum’.

Nadat we in de vorige eeuw al kennis konden maken met het Rode Gevaar (Sovjet-Unie) en het Gele Gevaar (China) heeft deze groep het Blauwe Gevaar (de EU) ontdekt. De heren hebben zelfs al de Ja/Nee vraag geformuleerd: ‘Wilt u onderdeel worden van een Europese politieke unie zoals in het voorstel van Barroso en Van Rompuy?’ Een dergelijke vraag zou bij het eerste college Onderzoeksmethodiek direct naar de prullenbak verwezen worden. Denkt deze groep wetenschappers met deze simplistische vraag werkelijk tot een evenwichtige, publieke gedachtenwisseling te komen?

Je kunt je ook afvragen waarom we dergelijke oproepen en initiatieven tot een referendum alleen bij EU-vraagstukken zien en niet bij andere moeilijke dossiers, zoals het afbouwen van de hypotheekrente-aftrek, de invoering van de doodstraf, of het inperken van de bevoegdheden van Koning Wilem-Alexander? Omdat het bij deze voorbeelden om nationale kwesties gaat? En omdat deze kwesties niet onze soevereiniteit aantasten? Maar hoe zit het dan met deelname aan NAVO-interventies (onder Amerikaans commando in verre landen oorlogshandelingen uitvoeren) of de overname van Nederlandse banken en nutsbedrijven door buitenlandse consortia? Daarbij hoor je niemand roepen om een volksraadpleging ter bescherming van onze soevereiniteit. Nee, de vraag naar een referendum hoor je vrijwel uitsluitend als het om de EU gaat. En dat is merkwaardig, want Europese samenwerking leent zich niet voor referenda. Een paar argumenten.

1.
Belangrijke Europese besluiten komen doorgaans tot stand na intensieve onderhandelingen tussen de lidstaten. De uitkomst is vaak een compromis dat niet te reduceren is tot eenvoudige Ja/Nee stellingname. Ook op Europees gebied bestaan meerdere tinten grijs. Wie de toespraak van David Cameron bestudeert, ontdekt dat de Britse leider over een paar jaar in Brussel wil zien te komen tot een ‘settlement’. De uitkomst daarvan wil hij voorleggen aan de Britse bevolking. Niemand weet nu nog of er een setllement komt en zo ja, wat de inhoud daarvan zal zijn. Dus Cameron belooft de Britten een referendum zonder concreet aan te kunnen geven waar ze Yes of No tegen kunnen zeggen.

2.
Stel je voor dat bij alle majeure EU-besluiten meerdere lidstaten een referendum uitschrijven. Dan is er natuurlijk altijd wel één lidstaat waar de uitslag negatief uitvalt. Zo werkt een referendum de facto als een veto. Dat werkt verlammend voor het Europese besluitvormingsproces. Dat bleek in 2005 toen in Europa een reeks van referenda over het grondwettelijk verdrag werd gehouden. Die referenda vonden ook nog eens op verschillende momenten plaats, waardoor de uitslag in het ene land van invloed kon zijn op die van het andere. Na het Si van Spanje (in februari) volgde een Non in Frankrijk (29 mei) en een Nee in Nederland (1 juni). Vervolgens konden de Luxemburgers op 10 juni nog voor spek en bonen Ja zeggen, maar het spel was al gespeeld. Alle later geplande referenda (onder andere in EU-kritische lidstaten als het Verenigd Koninkrijk en Denemarken) werden geschrapt en daarmee stokte het proces van ratificatie. In extremis kan dit er toe leiden dat een Nee-uitslag in lidstaat Malta (400.000 inwoners) een Ja in alle overige lidstaten (500 miljoen inwoners) kan blokkeren. Waar een volksraadpleging op nationaal niveau democratisch kan zijn, kan dat op Europees niveau heel anders uitpakken.

3.
Diezelfde referendum-reeks van 2005 betekende voor Nederland een primeur. Op initiatief van pro-EU-partijen GroenLinks, D66 en PvdA, mocht elke Nederlander zich voor het eerst rechtstreeks uitspreken over een heet hangijzer. Het onderwerp: een Europese verdragstekst die nauwelijks te bevatten was. Niettemin leverde het referendum enkele klinkende resultaten op. Zeer veel media-aandacht, uitgesproken politici, een relatief hoge opkomst van 63,3 procent (veel hoger dan bij verkiezingen voor het Europese Parlement i die sinds 1994 niet boven de 40% uitkomen) en een zeer duidelijke uitslag: 61,6 procent tegen en 38,5 procent vóór. Daarna verdween alle aandacht als sneeuw voor de zon. Na een paar jaar van Brusselse radiostilte werd eind 2007 een nieuwe, licht aangepast verdragstekst door de Eurpese regeringsleiders ondertekend in Lissabon en later door de nationale parlementen bekrachtigd. Een hard gelag voor de ruime meerderheid van Nee-stemmers. En een tik op de neus voor de initiatiefnemers. Tel uit je winst.

4.
Europese besluitvorming verloopt volgens complexe procedures en doorgaans trage trajecten. Aan het einde van deze trajecten zijn het de nationale ministers die gezamenlijk tot een besluit komen en niet een groep anonieme bureaucraten. Er is dus alle gelegenheid om deze ministers in de nationale parlementen en bij de spraakmakende media vooraf of na afloop op het matje te roepen. Als het gaat om ingrijpende besluiten zijn het vaak de regeringsleiders die de knopen doorhakken. Ook zij moeten zich verantwoorden in de nationale parlementen. Wie deze Europese besluiten wil onderwerpen aan een referendum heeft dus weinig fiducie in het nationale parlement en de eigen regering. En in zichzelf. Met wakkere media, oplettende burgers en verantwoordelijke politici zijn er voldoende mogelijkheden om de besluitvormers bij de les te houden. Mijn dissertatie ‘Impressions of European Integration’ (2012) toont aan dat het thema Europese samenwerking decennia-lang op zeer geringe aandacht kon rekenen van politiek, media en publiek. Ook de algemene kennis ten aanzien van de EU was en is ver onder peil. Dat is geen gezonde voedingsbodem voor een referendum.

5.
Sommige referendum-pleiters willen het middel inzetten als breekijzer om het lidmaatschap van de EU zelf ter discussie te stellen. Deze meest fundamentele vraag lijkt zich bij uitstek te lenen voor een volksraadpleging. Maar als een meerderheid voor het lidmaatschap stemt, zal de EU-kritische minderheid niet zijn mond houden. Die onvrede zal blijven. En als een meerderheid voor een EU-exit kiest zal dat verregaande gevolgen hebben voor de betreffende lidstaat, die complexer zijn dan een simpele In/Out vraag doet vermoeden. Ook voor deze fundamentele vraag bestaat een regulier alternatief. In iedere lidstaat vinden om de vijf jaar verkiezingen voor het Europees Parlement plaats. In Nederland kunnen eurosceptici terecht bij de SP, de PVV, en de SGP. Keus genoeg. Als bij die verkiezingen een meerderheid anti-Europees stemt, zou dat een krachtig signaal voor de zittende regering moeten zijn. En zelfs zonder meerderheid drukken deze partijen al een stempel op het nationale EU-debat. Kijk maar naar de invloed van de PVV op de kritische EU-koers van Rutte-I.

We hebben dus geen paardenmiddel of breekijzer nodig, maar juist een veelzijdig debat over Europese samenwerking. Pas door de euro-crisis lijken we te hebben ontdekt dat de EU best belangrijk is. En die ontdekking heeft geleid tot het begin van een volwassen openbare discussie over pluspunten en minpunten van de EU. Dat is winst. We zullen in Nederland en in Europa moeten bepalen onder welke condities en in welke mate we het proces van Europese samenwerking willen vormgeven. Simpele Ja/Nee-vragen doen geen recht aan de veelzijdigheid en veelkleurigheid van die discussie. Sterker nog, het zou zonde zijn om dat broodnodige debat te smoren met een bot instrument als het referendum.

Reactie Frits Breure: Invoering uniform facultatief bindend EU-referendum

In de EBN-Nieuwsbrief van maart 2013 betoogt i Peter ’t Lam geheel ten onrechte, dat de besluitvorming in de EU zich niet leent voor een referendum. Hij voert met name 5 argumenten aan, die deels inhoudelijk geen hout snijden en deels door een andere referendum-opzet te ondervangen zijn!

 

administrator_ebnDe EU leent zich niet voor referenda
read more

Federalistenvreters actief

Federalistenvreters actief
donderdag 7 februari 2013, 15:11, Bob Molenaar

In de Zondagse Buitenhofdiscussie medio december was weer heel wat Europa. Een gloednieuw Kamerlid, een ervaren Europarlementariër, een Brabantse hoogleraar en een Nederlander die als Vlaming is gekozen als Europarlementariër en naar de Britse Conservatieven i is overgestapt. En er was een Europese Top aan voorafgegaan waarvoor Voorzitter Van Rompuy i uitgebreid voorwerk had verricht. In een Europa in crisis met desastreuze jeugdwerkloosheid en diep in het sociaal vangnet snijdende bezuinigingen hadden de Ministers van Financiën overeenstemming bereikt over een komend Europees bankentoezicht waarvan de Top nu de laatste punten moest invullen. Grote banken, kleine banken, alle landen of alleen bij gebleken zwakke broeders? Europa in spanning!

En wat kwam eruit? Over het bankentoezicht werd de discussie afgerond en verder? Werd alles verdaagd naar voorjaar of half 2013. En de Europese burger kon zich verder weer afvragen, waar heb ik zo’n Top voor. De Nederlandse premier kwam tevreden thuis. Wat hij bereikt had tegen de crisis? Welnee, niets bereikt, maar een “aantal dingen tegengehouden.” Daar is de premier van NEEderland immers voor.

Het Buitenhof i discussieerde. Terecht over het betrekken van burger, achterban en kiezer bij wat in Europa besloten wordt. Men komt er blijkbaar na zo’n vijftig jaar achter dat de Europese meningsvorming en daarna besluitvorming teveel in een heel deskundige, toegewijde, en over verschil in achtergronden heenstappende, maar te beperkte eigen kring plaatsvond. Weinig contact naar buiten, weinig aandacht in de media. Europa interesseerde de burger immers niet, behalve als Songfestival of Champions League?

Maar het echte gevaar, nieuw Kamerlid en Europawoordvoerder Verheijen i en buitenbeen maar actieve columnist Eppink vonden elkaar gemakkelijk in wat afgewend moest worden. Gevaar voor Europa? De federalisten, die wilden immers een superstaat! De SP i was daarmee al eerder gekomen en had er een referendum tegen Europese plannen mee gewonnen. Weg met die federalisten!

Waar kwam dat onheil eigenlijk vandaan? Ga maar niet terug naar Jean Jaurès`, de volgers van Wilhelm Tell of de Amerikaanse Founding Fathers, Die kwamen wel uiteindelijk uit op een federale staat – al komt een Zwitserse auto nog steeds uit de CONfédération Helvétique CH – en wij hebben al een mooie staat, Nederland, met om ons heen nog een heel stel van die leuke, kleine en grote, natiestaten. Hadden twee oorlogen onderling en in de wereld gevoerd met miljoenen doden. Nu niet meer, gewoon wat samenwerken. Maar in een eerder televisiedebat, tussen VVD-erelid Bolkestein i en D66-prominent Laurens Jan Brinkhorst i had oud-eurocommissaris en nu Euroscepticus Bolkestein – bij wiens kabinet in Brussel Eppink destijds werkte – toegegeven dat al sinds het begin met de Zes van de Europese Kolen en Staal Gemeenschap i een eerste vleugje federalisme in het verdrag was geslopen en de Hoge Autoriteit niet elk veto van een lidstaat hoefde te vrezen als zij het democratisch overeengekomen verdrag uitvoerde. En daarna, ja bij allerlei verdragswijzigingen werd hier en daar een federaal element toegevoegd, gaven de lidstaten een eigen bevoegdheid door aan de Europese organen i. Met natuurlijk zelf ook steeds een stukje medezeggenschap. Maar, aldus Bolkestein, daar moest nu een eind aan komen, aan dat insluipende federalisme.

Al sinds de bevrijding in 1945 waren er pleitbezorgers voor federalisme, voor een Europese federatie. Andere voorbeelden dan de VS of Australië hadden zij niet, al waren er in het nieuwe Europa wel bondsstaten ontstaan, Duitsland, Oostenrijk. Maar het Beieren of Tirol van 1945 hadden geen democratische natiestaatervaring achter de rug. Intussen groeide het integrerende Europa uit tot een statenverband met inspraak van de burger en op kernpunten gedeelde soevereiniteit waar in de wereld geen voorbeeld voor had bestaan of nog bestond. En in die groei ontwikkelde zich het federalisme als een proces, niet als een grote klap. Ieder federalistisch stapje kwam voort – en zal blijven voortkomen – uit gebleken onmacht van het gefragmenteerde uitgangspunt, de samenwerking tussen regeringen, om een essentieel probleem effectief aan te pakken. En onze crisis van nu laat daar nog wel wat van zien! Aanpakken, noodzaak erkend, maar eerst wachten op de komende Bondsdagverkiezing.

Waarop letten? Dat er wat gebeurt, dat men samen tot oplossingen komt. Maar ook dat men daar burger en achterban bij betrekt, en een democratische controle van het gebeuren door Europese en nationale parlementariërs nu eens echt waarborgt. Federalistenvreters zouden zich wat beter in de wordings-geschiedenis van het Europa van nu moeten verdiepen.

 

administrator_ebnFederalistenvreters actief
read more

De drie procent door de jaren heen

De drie procent door de jaren heen
donderdag 7 februari 2013, 15:02, Paul de Hen

Romano Prodi i, voorzitter van de Europese Commissie i van 1999 tot eind 2004, bleek niet altijd zo’n handige communicator. Zoals in oktober 2002, in een interview met het Franse dagblad Le Monde. Het Stabiliteits- en Groeipact i is “stom”, zei hij, “net als alle starre besluiten.” (“Le pacte de stabilité est stupide, comme toutes les décisions qui sont rigides”). Niet dat Prodi regels afwees, maar de financiële markten (en diverse politici) waren meteen geschokt.

Prodi sprak terwijl een diepgaand meningsverschil aan het ontstaan was over de begrotingstekorten die zich voordeden in de recessie van die jaren. Duitsland, Frankrijk, Italië en Portugal zouden in 2002 de tekortnorm uit het pact overschrijden, de norm van maximaal drie procent van het Bruto Binnenlands Product i van het betrokken land. Duitsland had de verwachte overschrijding net aangekondigd.

Een jaar later ontlaadde het meningsverschil zich in de Ecofin, de raad van EU-ministers van Financiën, die in meerderheid een voorstel van de Commissie-Prodi afwees om Duitsland en Frankrijk in gebreke te stellen conform het pact omdat zij in haar ogen te weinig deden om hun zaken weer op orde te brengen. De Nederlandse minister van Financiën Gerrit Zalm i behoorde tot de weinige medestanders van de Commissie.

Aanpassing van het Pact

Maar de uitkomst van het conflict gaf Prodi gelijk: het Stabiliteitspact werd in 2005 zo gewijzigd dat een flexibeler toepassing mogelijk werd. Voortaan ging ieder euro-land zijn eigen tekortdoelstelling voor de middellange termijn formuleren, rekening houdend met nationale omstandigheden, maar steeds verplichtend gericht op een minimaal (tot min een procent) of geen tekort.

Ook kwam werd nauwkeuriger omschreven wanneer het tekort de drie procentsgrens tijdelijk zou mogen overschrijden. Dat mag in geval van een ongebruikelijke gebeurtenis buiten de greep van de lidstaat in kwestie, of in geval van een ernstige economische neergang. Dat kan volgens de afspraak van 2005 zelfs al een periode van heel lage groei ten opzichte van de trend voor het land in kwestie zijn. En het werd mogelijk gemaakt om het jaar waarin het tekort weer op orde zou moeten zijn tussentijds op te schuiven.

Het aangepaste pact, oordeelde het toenmalige ECB-directielid José Manuel González-Páramo, “is economisch verstandig”, maar de centrale bankier voorzag ook gevaren. De nieuwe regels zouden een lakse uitleg van het pact mogelijk maken.

Welke landen deden het in 2004 goed?

In 2004 voldeden slechts vier van de twaalf landen die toen de euro als munt hadden, aan de echte norm van het pact. Dat was, en is, niet een tekort beneden de drie procent van het BBP, maar een begroting die structureel nagenoeg in evenwicht is of een overschot vertoont. Deze toppresteerders waren in 2004 België, Spanje, Finland en Ierland: landen met begrotingsoverschotten of minimale tekorten en – behalve België – een opmerkelijk lage overheidsschuld. Niet Duitsland, niet Nederland.

2004, dat is nog maar negen jaar geleden. Zo snel kunnen economische situaties totaal veranderen. Spanje en Ierland gelden nu immers als ernstige probleemgevallen.

Goed presteren volgens de normen van het Stabiliteitspact bleek geen afdoende garantie te bieden als de economie werkelijk instort. De theorie was, dat de gunstige uitgangspositie in een goed jaar voldoende financiële speelruimte moet bieden om in een slecht jaar de eigen economie op gang te houden door de overheidstekorten te laten oplopen. In het algemeen zou 3 procent tekort echter voldoende dienen te zijn.

De afgang van onder meer deze twee toenmalige toppresteerders leerde dat alleen kijken naar de tekorten en schulden van de overheid niet voldoende is. Nagenoeg onopgemerkt door de Europese beoordelaars, en trouwens ook door de financiële markten, bouwden Spanje en Ierland ‘bubbels’ op in hun onroerend goed markt, die toen ze barstten met hun effect, een instortende onroerend goed markt en bouwsector, bovenop de inmiddels ook losgebroken internationale financiële crisis kwamen. Italië kende geen bubbels, maar sukkelde wegens zwak economisch beleid, meestal onder leiding van premier Berlusconi, zachtjes weg.

Het Stabiliteits- en Groeipact dateert van 1997, vlak voor invoering van de euro (1999). Het geldt als vooral een Duits idee. En als surrogaat voor verdergaande coördinatie voor het financieel-economische overheidsbeleid. Als alle euro-landen nu maar hun overheidstekort in toom houden, zouden ze verder hun gang kunnen gaan zonder de eenheidsmunt in gevaar te brengen. Voor veel kenners, en zeker voor de Duitsers, was het een tussenstap. ‘’De EMU zal slechts duurzaam zijn als publiek en politiek beseffen en aanvaarden dat één munt inhoudt dat de deelnemende landen monetair en financieel elkaars binnenland zijn geworden. Dat besef komt pas als de EMU wordt gezien als een stap in een voortgaand proces van integratie’’, schreef in 2001 André Szász i, die namens De Nederlandsche Bank i bij alle voorbereidingen een centrale rol speelde, in zijn boek De euro, Politieke achtergronden van de wording van een munt.

Crisis leidt tot meer beleidscoördinatie

Inderdaad, de herziening van het Stabiliteitspact in 2005 blijkt alleen maar uitstel van verdere integratie te hebben betekend. De onverwacht langdurige crisis die najaar 2008 ook Europa trof, heeft eindelijk geleid tot afspraken over meer beleidscoördinatie. Bij het begin van de crisis, eind 2008, werd al eens besloten tot een gecoördineerde economische stimuleringsactie, waarvoor begrotingstekorten tijdelijk mochten oplopen. Dat werkte, maar niet voor lang omdat twee jaar later de schuldencrisis volgde. Sinds 2011 wordt geprobeerd het structurele economische beleid van de lidstaten beter op elkaar af te stemmen door het beleid van elke lidstaat ieder voorjaar in Brussel te bespreken, het zogenoemde Europese Semester.

Sinds december 2011 geldt een reeks aanvullingen op het Stabiliteits- en Groeipact, een pakket dat bekend staat als het Six-Pack i.

Een belangrijke wijziging is bijvoorbeeld, dat landen gebonden worden aan een uitgavenplafond. Hun overheidsuitgaven mogen niet harder stijgen dan hun economie naar verwacht op middellange termijn groeit – tenzij ze door hogere belastingen of andere ingrepen voor voldoende extra inkomsten zorgen.

Een andere belangrijke wijziging is, dat de Europese Commissie de lidstaten gaat toetsen op ‘macro-economische onevenwichtigheden’ en ook aan die toets sancties kan verbinden als een lidstaat onvoldoende ingrijpt.

Als de Commissie die bevoegdheid eerder had gehad, had ze bijvoorbeeld Spanje al lang voor 2008 kunnen aanspreken op de grote stroom buitenlandse investeringen die vloeide naar Spaans onroerend goed of op de exploderende huizenprijzen. De Commissie beoordeelt nu alle lidstaten op deze en acht andere gegevens over de macro-economische ontwikkeling.

Net als voorheen behoeven sancties instemming van de raad van ministers – dus van de gezamenlijke lidstaten, maar in het Six-Pack is de procedure aangepast. Onder de oude regels gold dat een sanctie alleen kon worden opgelegd als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten daarmee instemde. Nu is dat omgekeerd. De Commissie legt de sanctie op, en alleen een gekwalificeerde meerheid van de lidstaten kan dat tegenhouden. Onder het oude regime zijn nooit boetes opgelegd.

Met het Six-Pack is het niet gedaan. Binnen afzienbare tijd worden definitieve besluiten verwacht over nog twee voorstellen, het Two-Pack i. De belangrijkste vernieuwing daarin is, dat alle euro-landen hun begrotingsplannen voor het komende jaar tijdig aan de Europese Commissie en aan de andere eurolanden i zouden moeten voorleggen, voordat hun nationale parlementen er over beslissen.

Veel regels van het Six-pack worden overgenomen in het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur i. Dat staat buiten het EU-kader, want het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië wilden er niet aan meedoen. Bij het verdrag verplichten de andere EU-lidstaten zich onder meer om na toetreding tot de euro, belangrijke bepalingen, zoals de regels voor een beperkt begrotingstekort, uit het Six-Pack in hun eigen wetgeving over te nemen. Het verdrag treedt al in werking als twaalf (van de zeventien) landen die de euro als munt hebben, het hebben goedgekeurd. Dat is inmiddels gebeurd. De parlementaire behandeling in Nederland begint eind januari.

Gevolgen?

De effectiviteit van al deze verbeteringen in het oude Stabiliteits- en Groeipact moet nog blijken. Afgelopen november publiceerde de Europese Commissie voor de tweede keer een Annual Growth Survey. Het bedoelt zowel economische als sociaal-politieke prioriteiten te stellen voor het nieuwe jaar, waaraan ook de lidstaten zich verbinden. Het Survey doet geen opzienbarende aanbevelingen, maar herhaalt de prioriteitenlijst van vorige keer, onder meer per land gedifferentieerde, ‘groei-vriendelijke’ consolidatie van de overheidsfinanciën en het herstel van (normale) kredietverlening – de schuldencrisis heeft de kredietverlening aan bedrijven en particulieren in diverse lidstaten ernstig verstoord.

De Commissie mengt zich hiermee in het debat dat momenteel woedt over de nadelen van grote bezuinigingen voor de economische groei. Ze houdt daarbij vast aan de opvatting dat de tekorten teruggedrongen moeten worden. Liefst door minder uit te geven, want dat heeft een minder negatief effect op de groei dan tekortreductie door hogere lasten.

Olli Rehn i, de Eurocommissaris voor economische en monetaire zaken i, verdedigde onlangs nogmaals het voortzetten van een beleid gericht op tekortreductie. En ‘herstel van evenwicht’. Hij wijst op de eerste positieve effecten. De Spaanse uitvoer is bijvoorbeeld sinds 2009 gecorrigeerd voor prijsstijgingen met 20 procent gestegen.

Rehn wijst ook op wat de landen in goeden doen kunnen bijdragen. Tevreden constateert hij dat in Duitsland de cao-lonen vorig jaar gemiddeld met bijna 5 procent stegen – goed voor de Duitse consumptie, en dus – dat zei de Eurocommissaris niet expliciet – voor de export van de probleemlanden.

En Nederland?
Wat dat voor Nederland betekent zullen we wel spoedig horen. De Europese Commissie heeft Nederland toegevoegd aan het lijstje van landen dat een ‘diepgaande evaluatie’ krijgt op basis van de nieuwe procedure bij macro-economische onevenwichtigheden, die is gebaseerd op het Six-Pack.

De onevenwichtigheden van Nederland zitten niet in het overheidstekort. De motivering voor de evaluatie staat in het zogenoemde Alert Mechanism Report i dat tegelijk met het Growth Survey uitkwam. Voor de overheid wordt alleen de overheidsschuld als potentieel probleem genoemd. Het gaat de Commissie evenwel vooral om heel andere onevenwichtigheden: een groot overschot op de lopende rekening van de belastingbalans, een ongewoon hoog aandeel op exportmarkten, maar als bedreiging ook hoge schulden van particulieren (al erkent zij dat er grote vermogens tegenover staan) en de problemen op de woningmarkt.

 

administrator_ebnDe drie procent door de jaren heen
read more

Over Cameron en het democratisch tekort van de EMU

Over Cameron en het democratisch tekort van de EMU
donderdag 7 februari 2013, 14:53, Marko Bos

Op 23 januari jl. presenteerde premier Cameron i dan uiteindelijk zijn Europa-speech, niet in Berlijn of Amsterdam, maar gewoon in Londen. De Conservatieve partijleider hield een overtuigend pleidooi voor voortzetting van het Britse lidmaatschap van de Europese Unie i. Overtuigend vooral door te wijzen op het belang van de interne markt en het gebrek aan reële alternatieven voor het VK buiten de EU. Maar dat koppelt Cameron aan een fundamentele hervormingsagenda voor de EU.

Bovendien stelt de premier zijn landgenoten een ‘in-out referendum’ over het EU-lidmaatschap in het vooruitzicht. Als de (rest van de) EU de komende jaren onvoldoende opschuift in zijn richting, dan ziet hij zich gedwongen om bij die gelegenheid voor uittreding van het VK uit de EU te stemmen. Daarmee heeft de premier een tijdbom neergelegd die de komende jaren een keer afgaat. De vraag is alleen wie/wat daardoor het zwaarst getroffen zal worden.

Vijf principes

Wat wil Cameron in/aan de EU veranderen? De premier noemde vijf leidende principes:

1.
Concurrentievermogen. “At the core of the European Union must be, as it is now, the single market. Britain is at heart of that Single Market, and must remain so.” Dat uitgangspunt is niet controversieel, wel de invulling die Cameron vervolgens wil geven aan de interne markt, als niet veel meer dan een vrijhandelszone. Voor hem staat vrijmaking van het verkeer (behalve voor werknemers uit de nieuwe lidstaten!) voorop; de koppeling met harmonisatie van regels voor bescherming van o.a. werknemers, consumenten en milieu wordt niet gelegd. Zie ook zijn retorische vraag “when the competitiveness of the Single Market is so important, why is there an environment council, a transport council, an education council but not a single market council?”Nooit van de raad voor het concurrentievermogen gehoord? Had niemand de premier voor dit blijk van onnozelheid kunnen behoeden?

2.
Flexibiliteit. Cameron pleit voor meer ruimte voor diversiteit binnen de Unie. “I accept, of course, that for the single market to function we need a common set of rules and a way of enforcing them. But we also need to be able to respond quickly to the latest developments and trends.” Hij wil af van de Verdragsbepaling over “an ever closer Union”, wil de gemeenschappelijke munt terzijde schuiven als basis – naast de interne markt – van de EU, en aankoersen op samenwerking in netwerkverbanden in plaats van integratie in bindende structuren.

3.
Bevoegdheden terug naar de lidstaten. Terecht stelt Cameron dat de interne markt geen volledige harmonisatie nodig maakt. Het is ook onzin om eindeloos te schaven aan een uiteindelijk onbereikbaar ‘level playing field’. Maar wat is er nu eigenlijk mis met de Europese arbeidstijden-regeling? Waarom wil een premier die internationale samenwerking zoekt om klimaatverandering en georganiseerde misdaad tegen te gaan, de rol van de Europese Unie op het terrein van milieu en justitie terugdringen?Interessant is dat Cameron hierbij ook verwijst naar de exercitie die het Nederlandse kabinet op zich heeft genomen, om voorstellen te doen voor het renationaliseren van bepaalde beleidterreinen. Waar zou onze regering mee komen? Kan de VVD bijvoorbeeld instemmen met afschaffing van de (Europese) betalingen aan boeren en andere grondeigenaren?

4.
Democratische verantwoording. Hier ziet Cameron alleen een rol weggelegd voor de nationale parlementen. Een Europese demos bestaat niet, en daarom keurt hij het Europees Parlement i nog geen vermelding waardig.

5.
Fairness. Dan gaat het vooral om de nieuwe arrangementen voor de Eurozone i. Die mogen niet nadelig uitwerken voor het Verenigd Koninkrijk. Cameron vraag terecht aandacht voor het lastige punt van de verhouding tussen eurozone en niet-eurozonelanden, vooral waar het gaat om de interne markt voor financiële diensten. De vraag is natuurlijk of de Eurozone de City de status van een soort gepriviligeerde offshore centrum zal willen gunnen.

Hoe nu verder?

De overige lidstaten van de EU zijn er niet op uit om het VK te laten vertrekken. Natuurlijk kan Cameron optisch nog wat genoegdoening worden gegeven. En de verhouding tussen de eurozone en de rest moet verder worden verkend. Maar het VK heeft al ruimschoots via diverse opt-outs extra flexibiliteit opgeëist. Afbraak van sociale en milieubescherming is niet de manier om het maatschappelijk draagvlak voor Europese integratie te versterken. En er blijft enige urgentie om bestuur en democratische verantwoording in de eurozone te versterken, en de Britse wensen vormen daarvoor een slechte leidraad.

Een direct gevolg van de speech van Cameron is dat de drempel om nog tot een Verdragswijziging te komen, wel heel erg hoog is komen te liggen. Dat kan ten koste gaan van transparantie en democratische verantwoording in de eurozone. Ik houd het erop dat voor de lidstaten van de eurozone – maar ook voor een aantal andere lidstaten – het behoud van de eurozone uiteindelijk zwaarder zal wegen dan de wens om het VK niet te verliezen. De Britten doen er daarom goed aan hun onderhandelingspositie niet te overschatten.

David Cameron

David Cameron tijdens zijn speech

Parlementaire controle op economisch bestuur

Door de speech van Cameron heeft het recente advies van de Raad van State i over de verankering van democratische controle bij de hervormingen in het economisch bestuur in Europa minder aandacht gekregen dan het verdient. De Raad van State heeft het advies (zie Kamerstuk I 2012/2013, 33 454, nr. AB) op 18 januari jl. uitgebracht, op verzoek van de Eerste Kamer i. Het advies gaat in op een aantal wezenlijke vragen die de Adviesraad voor Internationale Vraagstukken (AIV) in zijn advies over het Europees Parlement heeft laten liggen (zie de rubriek ‘Leestafel’ in de Nieuwsbrief van december 2012).

Het advies onderzoekt op een zorgvuldige manier hoe zowel nationale parlementen als het Europees Parlement kunnen bijdragen aan een betere democratische controle. Daarbij houdt de Raad van State expliciet rekening met de noodzaak om in voorkomende gevallen, ter wille van de stabiliteit, slagvaardig te kunnen handelen.

Meer concreet doet het advies onder meer de volgende aanbevelingen:


Aanpassing van de tijdslijn van de nationale begrotingsbehandeling aan het Europees Semester, door het parlement daarbij niet pas in het najaar maar al in het voorjaar ten volle bij te betrekken;

Als het voorstel van Van Rompuy van contracten tussen lidstaten en Europese instellingen i werkelijkheid wordt, dan is het zaak dat deze contracten jaarlijks door het parlement worden goedgekeurd;

De democratische waarborgen die nodig zijn bij overdracht van soevereiniteit aan de Europese Unie, zullen in eerste instantie moeten worden gezocht in de bevoegdheden van het Europees Parlement.

Voor democratische besluitvorming in de eurozone moet een aparte voorziening worden getroffen. De instelling van een apart parlement van de eurozone vormt daarbij “een mogelijke denkrichting”.

De constructie die artikel 13 van het Begrotingspact aanreikt, van een ‘conferentie’ waarbij de parlementen gezamenlijk het begrotingsbeleid bespreken, ziet het advies niet als een duurzame oplossing. Zo’n conferentie zal de uitwisseling van informatie verbeteren, maar niet leiden tot grotere betrokkenheid bij de besluitvorming.

Referendum?

De speech van Cameron heeft in ons land de roep om een referendum over Europa weer doen oplaaien. In het licht van de ervaringen van 2005 misschien goed om vooraf even heel goed na te denken over de precieze vraagstelling en de mogelijke consequenties, als we daartoe zouden besluiten. Maar we zouden zeker niet moeten wachten met verder investeren in het bestuur en de democratische controle van de eurozone.

 

administrator_ebnOver Cameron en het democratisch tekort van de EMU
read more

Routebeschrijving voor Nederlandse regering naar Europees Parlement

Routebeschrijving voor Nederlandse regering naar Europees Parlement
donderdag 20 december 2012, 9:10, Marko Bos

Ben Knapen heeft in september jl., kort voor zijn aftreden als staatssecretaris, in de Montesquieu lezing het terrein ‘voorbij eurochagrijn en eurofilie’ willen verkennen. Daarbij zag hij een noodzaak de macht van de Commissie – die volgens hem de laatste jaren “enorm is toegenomen” te corrigeren, onder meer door democratische controle. Maar het Europees Parlement i vond hij daarvoor niet de geschikte instantie.

Hij had dan ook nog geen kennis kunnen nemen van het advies ‘Nederland en het Europees Parlement’ dat de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) in november 2012. heeft uitgebracht – op zijn verzoek, en dat van de voormalige minister Rosenthal. In de adviesaanvraag stelden zij drie vragen aan de AIV. De eerste twee luiden, kort samengevat:

1.) Hoe kunnen we onze invloed op de besluitvorming van het EP vergroten?
2.) Wat kan Nederland wat dit betreft leren van andere EU-landen?


De derde vraag van beide bewindslieden is het waard om volledig te citeren:

3.) “Terwijl het EP meer bevoegdheden heeft gekregen, kunnen burgers zich minder goed vereenzelvigen met een parlement van 27 lidstaten. Hoe kan het kabinet dit dilemma adresseren? Op welke wijze wordt de geloofwaardigheid van het EP bepaald door kwesties als vergoedingen, de zittingen in Straatsburg en verhoging van de EU-begroting?”


De AIV heeft de vragen van de bewindslieden min of meer op de kop gezet en beantwoord met een heel verstandig advies waarin hij een helder onderscheid aanbrengt tussen beelden en feiten. De regering – of breder: de nationale politiek – is de weg naar het EP kwijtgeraakt en blijkt zelf een flinke belemmering te vormen voor identificatie van burgers met de EU en daarmee ook het EP (zie pp. 20/21):

“Te vaak is de EU gebruikt als zondebok voor impopulaire nationale maatregelen. Het delen van bevoegdheden op EU-niveau werd vooral beschouwd als ondermijning van de nationale soevereiniteit, waarmee een kunstmatige tegenstelling is gecreëerd tussen Den Haag en Brussel. Het heeft Nederlandse bewindspersonen vaak ontbroken aan gehechtheid aan compromissen die op EU-niveau zijn gesloten, hetgeen niet bevorderlijk is voor een duurzame identificatie met het Europese proces. Zolang Europa door de Nederlandse politiek niet als integraal onderdeel van het nationale bestuur wordt beschouwd en de Europese boodschap met te weinig kennis van zaken, overtuiging en passie gebracht wordt, merkt de burger dat en oogst de politiek wat zij zaaide: laatdunkendheid.” mijn cursivering)

Voor de zekerheid brengt de AIV dit kernpunt aan het slot van het advies nogmaals onder de aandacht. Verantwoordelijke politici onderkennen de cruciale rol van het EP in het Europese besluitvormingsproces en zijn functie binnen de Europese rechtsgemeenschap, en dragen die ook uit, zo benadrukt de AIV. En het is zaak dat leden van het EP en van de nationale volksvertegenwoordiging elkaar zien als potentiële bondgenoten en proberen elkaars taakvervulling wederzijds te ondersteunen.

Vereenzelviging van burgers met het EP

De AIV formuleert in antwoord op de drie vragen van het vorige kabinet in totaal 23 conclusies en aanbevelingen. Acht daarvan betreffen de versterking van de vereenzelviging van burgers met het EP, en daarmee ook in mijn ogen de kern van de zaak. Punt 7 is eigenlijk prealabel: Europa is niet iets dat ons overkomt; bewindslieden moeten staan voor de besluiten die zij in de Raad zijn overeengekomen. Of zoals Knapen zelf het in de Montesquieu-lezing kernachtig verwoordde: “We reizen af namens Nederland en keren terug namens Europa”.

De zeven andere conclusies en aanbevelingen in dit verband kunnen als volgt worden samengevat:

1.) De Europese burger zal zich eerder deelgenoot van de EU voelen wanneer deze als institutionele buffer tegen de gevolgen van globalisering fungeert (output-legitimiteit).
2.) Verkiezing van de Commissie-voorzitter door een meerderheid van de Europarlementariërs. De Commissie-voorzitter krijgt daardoor een duidelijker politiek mandaat, de verkiezing van het EP een meer directe betekenis voor de burgers.
3.) Het opstellen van Europese kieslijsten, ter wille van Europese partijvorming en een Europees politiek bewustzijn.
4.) Een grotere gelijktijdigheid van debatten in het EP en in de Tweede Kamer.
5.) Afwijzing van het dubbelmandaat, op verdragsrechtelijke en praktische gronden.
6.) Geen invoering van een Europese senaat bestaande uit parlementariërs van de lidstaten.
7.) Nationale politici moeten de cruciale rol van het EP meer in de schijnwerpers zetten.


Nederlandse belangenbehartiging en EP

De vijftien andere conclusies en aanbevelingen hebben betrekking op de Nederlandse belangenbehartiging in de EU en via het EP. Daarbij maakt het advies onderscheid tussen drie actoren: regering, nationaal parlement en belangenorganisaties. Hiermee geeft de AIV antwoord op de twee eerste vragen in de adviesaanvraag.

Een interessante aanbeveling is nr. 20, gericht aan het Nederlandse parlement:

“De praktische waarde van de veel bezongen gele- en oranjekaartprocedure is beperkt. Daarnaast is deze vooral gericht op het tegenhouden van EU-voorstellen. De AIV ziet dit graag aangevuld met constructieve bevoegdheden, zoals de mogelijkheid te verzoeken om Europese wetgevingsinitiatieven.” Dat zou inderdaad de weg kunnen openen voor een meer evenwichtige, tweezijdige hantering van het principe van subsidiariteit.

Vragen

Met dit advies levert de AIV zonder meer een interessante en relevante bijdrage aan het publieke debat over de Europese integratie en de rol daarbij van het Europees Parlement. Deze wegwijzer naar het EP is nu heel welkom, alleen al met het oog op de uitdaging om over anderhalf jaar, bij de komende EP verkiezingen, de neergaande lijn in de opkomstcijfers te doorbreken.

De conclusies en aanbevelingen van de AIV vormen prima stof voor een goed debat over de toekomst van de EU en het EP, en de rol van Nederland daarin. Daarmee zijn niet alle voorstellen naar mijn smaak even overtuigend. Neem de eerste aanbeveling. Natuurlijk: waar de EU (en in het kielzog ook het EP) burgers bescherming kunnen bieden, is dat een goede zaak. Maar helaas is die bijdrage vaak niet afzonderlijk herkenbaar en worden successen graag ook door anderen opgeëist. Want wie denkt bij de gelijke behandeling van mannen en vrouwen nog met dankbaarheid terug aan de pioniersrol van de (E)EG op dit vlak? En de EU zou er niet verstandig aan doen nu taken op zich te nemen die voor haar vanuit subsidiariteitsoogpunt minder geëigend zijn, alleen met het oogmerk daardoor de eigen output-legitimiteit te vergroten.

En met betrekking tot de tweede aanbeveling: ik denk dat wij nog eens na moeten denken over de consequenties die een indirecte verkiezing van de Commissievoorzitter, via het EP, met zich kan brengen. Volgens de AIV kan de kiezer dan gemakkelijker duidelijk worden gemaakt dat er iets op het spel staat. Maar wat kan dat nu precies zijn? Wat betekent zo’n indirecte verkiezing voor de samenstelling van en de verhoudingen binnen het college van Commissarissen? Welke vertaling zou ‘het duidelijker politieke mandaat’ van de Commissievoorzitter kunnen krijgen in de wetgevingsvoorstellen voor de Commissie of bijvoorbeeld in het toezicht op het mededingingsbeleid? En leiden botsingen van ongelijksoortige politieke mandaten wel tot meer transparantie en grotere legitimiteit?

Een belangrijke kwestie mis ik nog. Door de versterking van de EMU raken de nationale beleidsvoering en de Europese beleidscoördinatie intenser met elkaar vervlochten. Niet voor niets wordt gesproken over een beweging naar een Politieke Unie. Dit roept spanningen op, en vragen over de democratische legitimatie van wat door velen als ingrijpen van ‘Brussel’ in de nationale soevereiniteit wordt gezien. Hoe organiseren we een draagvlak voor pijnlijke aanpassingen die nodig zijn voor de financiële stabiliteit van de eurozone als geheel en van de afzonderlijke lidstaten? Welk samenspel tussen de verschillende actoren op het nationale en het Europese vlak is daarvoor nodig? Hoe kan het EP daarin een goede rol spelen?

Op die vraagstukken gaat het AIV-advies helaas nauwelijks in. Die vragen zullen door anderen moeten worden opgepakt. Maar dit AIV-advies biedt daarvoor wel al een goede basis.

AIV, Nederland en het Europees Parlement – Investeren in nieuwe verhoudingen, nr. 81, november 2012, 41 pp., te vinden op: www.aiv-advies.nl

 

administrator_ebnRoutebeschrijving voor Nederlandse regering naar Europees Parlement
read more