Dezer dagen beginnen in Brussel de Brexit-onderhandelingen, en die beginnen onder een totaal ander politiek gesternte dan begin dit jaar nog werd gedacht. Dat komt omdat ze onder een totaal ander electoraal gesternte beginnen. Kort samengevat: bij de twee grootste nationale tegenspelers is de positie van Parijs fors versterkt en die van Londen fors verzwakt.
Macron is onverwacht sterk succesvol, May onverwacht sterk mislukt. Zeker: na zijn zege bij de presidentsverkiezingen is zijn zege bij de parlementsverkiezingen minder groot uitgevallen dan voor Macron eerst werd voorspeld. De grote meerderheid, waarop hij desondanks kan bogen, is bovendien geflatteerd – te danken aan het districtenstelsel. Zoals Macron zelf het Élysée vooral haalde dankzij een anti-Le Pen-stem, zo haalde En Marche nu ook niet meer dan een derde van de stemmen binnen. Bovendien was de opkomst zeer laag.
En de roep om verandering in Frankrijk betekent niet dat alle Fransen die verandering, zodra de abstracte wens zich in concrete maatregelen vertaalt, daadwerkelijk zullen appreciëren. Ook Hollande en Sakrozy hebben zich daarop stuk gebeten: daadkracht is fijn, zolang de daadkracht zich maar niet tegen mijn belangen keert. Tegenover de machtige staat verheft zich zo snel de roerige straat.
Wat Parijs meeheeft, is echter het groeiende besef in Berlijn dat er minder rigide met de Franse problemen moet worden omgegaan, omdat juist die rigiditeit Le Pen wind in de zeilen heeft gegeven. Tegen de achtergrond van een revanchistisch Rusland en een isolationistisch Amerika is Europa – Merkel heeft dat in haar Beierse biertentrede helder gesteld – meer op zichzelf aangewezen dan ooit. En dat betekent dat de Frans-Duitse as essentieel is, en dat omwille van het behoud van Europa binnen die as meer rekening gehouden moet worden met de Franse optiek.
Het besef dat het politieke belangrijker is dan het puur economische lijkt het hier eindelijk gelukkig te gaan winnen – ook doordat de Britten in feite in Brussel al van partner tot buitenstaander zijn geworden, en daarmee het dogmatische neoliberale monetarisme binnen de EU aan invloed heeft ingeboet.
Het tweede land dat, als trouw bondgenoot van de Britten, in de inter-Europese Noord-Zuid-verhoudingen ook altijd een rigide financieel standpunt heeft ingenomen, is nu niet alleen die bondgenoot kwijt, maar bovendien, als gevolg van een uit totale versplintering voortkomende stagnatie in de kabinetsformatie, vooral met zichzelf bezig: Nederland. Het is daarom misschien helemaal niet zo slecht voor Europa, als de impasse op het Binnenhof nog even voortduurt.
Tegenover de as Merkel-Macron staat een sterk verzwakte May. De Tory’s, nog geen twee maanden geleden in de media als onaantastbaar op het schild geheven – er heette een twintigjarig bewind, en een even langdurig woestijnverblijf voor Corbyns Labour, aan te komen – hebben ten tweede male in eigen voet geschoten.
Nadat al eerder Cameron misgegokt had met zijn aan het electoraat opgedrongen Brexitreferendum, en daarmee in plaats van te triomferen zijn eigen politieke carrière bezegelde, zo kan Theresa May, al eerder spottend tot Theresa Maybe omgedoopt, dankzij de door haarzelf aan het electoraat opgedrongen verkiezingen nu in de Britse leidersannalen worden bijgeschreven als Theresa Maybe not.
Deze tweede flater zegt zowel iets over de onvoorspelbare wispelturigheid van de kiezer, als over de kortademigheid van de pers, die hierop ook niet was bedacht, en daarmee ongetwijfeld indirect de arrogantie van de Tory’s – aan tv-debatten hebben wij geen behoefte, kies gewoon onze sterke leider – heeft versterkt. Dat, samen met de behoefte aan een softere Brexit dan May onder druk van de radicale Brexiteers binnen haar eigen partij en van de concurrerende UKIP met haar vaste vage mantra – Brexit means Brexit – voor de geest stond, heeft de voorspelde zege van de Tory’s in een afgang doen verkeren.
Maar afgezien daarvan heeft Corbyn met zijn authentieke sociaal-democratische programma – meer geld voor zorg en onderwijs, hogere belastingen voor bankiers – een gevoelige snaar in de Britse samenleving geraakt, die steeds meer uiteenvalt in een welvarend zuiden en een verpauperd noorden. Opvallend is dat zijn idealisme vooral de jongere kiezer heeft aangesproken, die bij het Brexitreferendum was thuisgebleven en nu – geschokt door de uitkomst die vooral háár toekomst raakt – massaal was opgekomen: zowel de Tory’s als het Brexitkamp moeten het vooral hebben van een nostalgische generatie 50-plus.
De kille, verlate en onbeholpen reactie van May op de woontorenbrand in het sinds mensenheugenis door de Tory’s bestuurde Kensington is daarbij symbolisch – want het is in zekere zin ook de brand van haar partij: in het kader van een decennialang dominant anti-overheidsdenken dat vanaf Thatcher het land vergiftigd heeft, zijn waarschuwende rapporten inzake de brandveiligheid van overheidswege genegeerd, terwijl het marktdenken het mogelijk heeft gemaakt dat de eigenaar voor deze armenflat omwille van een prijsverschil van 24 versus 22 pond voor niet-brandwerende buitenbekleding kon kiezen.
Wat betekent dit nu voor de komende Brexit-onderhandelingen, waarop Londen zich notoir slecht heeft voorbereid? May heeft na het verkiezingsdebacle haar premierschap proberen te redden door een overhaast bondgenootschap met de Noordierse Unionisten, maar zal het niet lang meer maken. De fanatici binnen haar eigen partij zullen aan een harde Brexit willen vasthouden, de gemiddelde Brit wil dat duidelijk niet, en een deel van de Tory’s zal uit politiek zelfbehoud daarnaar willen luisteren. Met de noodzaak voortdurend bedacht te zijn op een mes in haar rug, kan May nauwelijks vóór zich kijken, naar wat Juncker en Tusk gaan doen. Brussels positie is ijzersterk – maar er dreigt ook hier daardoor overmoed.