De plaats van een veranderend Nederland in een veranderende wereld
donderdag 8 oktober 2009, Dr. E.P. Wellenstein
Van Shakespeare is de prachtige uitdrukking: ‘There is a tide in the affairs of men’.
Wij leven te midden van historische stromingen. Inzicht in die getijden is een voorwaarde voor succesvol buitenlands beleid, navigatie op de politieke wereldzee vergt soms een ingrijpende verlegging van de koers. Mijn hoge leeftijd geeft mij althans één voordeel, namelijk dat ik in mijn jonge jaren zo’n discontinuïteit in het leven van mijn land zo bewust en intens heb meegemaakt.
Deels opgegroeid in het toenmalige Batavia, was mijn toekomstbeeld dat van een eigenstandige rol voor mijn land in de wereld, als verlichte koloniale mogendheid. Ondanks de loodzware dreigingen vlak om ons heen, zag ik bij mijn eindexamen gymnasium in het Nederland van 1937 nog altijd een soort niche voor ons tussen de rivaliteiten, conflicten en heerszucht van de ‘grote mogendheden’, zoals dat toen heette, ‘les grandes puissances’. Maar wij waren ànders , vreedzaam en alleen met de beste bedoelingen bezield!
De grote Huizinga wijdde er zelfs een essay aan: ‘Nederlands Geestesmerk’ (‘identiteit’ zouden wij nu zeggen). De mantra ‘Eigen meester, niemands knecht!’ vatte ons toenmalig zelfgevoel goed samen, wij konden daar – al sedert onze oude VOC – trots op zijn.
De Duitse inval in 1940, en de Japanse in Nederlands-Indië in 1942, maakten radicaal een einde aan die positie in de wereld, én aan de historische structuur van ons economisch reilen en zeilen.
De wereldhandel in tropische producten, gebaseerd op grote investeringen in cultuurondernemingen en infrastructuur op verre tropische eilanden, een wereldhandelsvloot en mondiale handelsfinanciering, moest plaats maken voor een alternatief. En dat alternatief kon alleen gevonden worden in continentaal Europa, waar wij voorheen angstvallig afstand van hadden weten te houden. Hier lagen de afzetgebieden voor ons nu doelbewust breed industrialiserende land, en voor onze efficiënte land- en tuinbouw.
Ditmaal was ‘the tide in the affairs of men’ ons goedgezind: het Amerikaanse beleid om met de Marshall-hulp en de NAVO i een dynamisch, welvarend en veilig West-Europa als dam tegen de Sovjet-expansie te creëren, kwam ons als geroepen. De bevrijding van het door crisismaatregelen en oorlogseconomie totaal gefragmenteerde handelsverkeer vond na 1950 voortzetting in de ontluikende economische integratie, culminerend in de Europese Economische Gemeenschap i van de Zes, waar onze eigen minister Beyen zo’n belangrijke rol bij speelde.
De vrees van sommige vaderlandse prominenten om daarmee in een soort Napoleontisch continentaal stelsel te worden opgesloten werd al spoedig gelogenstraft toen die nieuwe Gemeenschap samen met de VS in wereldhandelsonderhandelingen ook een ongekende expansie van het mondiale handelsverkeer tot stand bracht. En toen ook de Britten zich bij de Gemeenschap aansloten, leken wij een ideaal kader te hebben gevonden onder de paraplu van de NAVO, om onze talenten internationaal te ontplooien.
Wij bleven toonaangevende Europese Commissarissen leveren, op het gebied van landbouw, mededinging, buitenlandse betrekkingen, binnenmarkt, tot en met uitbreiding van de Gemeenschap – intussen Unie – naar Centraal Europa.
Zo’n toonaangevende Commissaris hebben wij nog, in de persoon van onze eigen Neelie Kroes i, die een cruciale rol speelt in het crisisbeleid van de Commissie. ‘Het is een Godswonder wat we bereikt hebben!’ zo luidde haar hartenkreet onlangs. En: ‘Maar wij moeten ongelooflijk op de bok zitten!’
Nu, over dat op de Europese bok zitten is tijdens de Europese verkiezingen hier van de grote middenpartijen weinig gehoord. De voordelen werden als ons rechtmatig bezit beschouwd, maar dat zo’n bouwwerk alleen door constructieve betrokkenheid in stand kan worden gehouden werd het electoraat niet uitgelegd. Een wat laatdunkende afstandelijkheid –zo niet erger– vierde de boventoon: ‘Waar bemoeien ze zich mee, daar in Brussel!’ Miskennend dat de open Europese markt onze economische levensader is en dat de besluiten in Brussel van onze eigen ministers komen.
Sinds 1989 gaan de verantwoordelijkheden van onze regering in Europees verband intussen al veel verder dan die voor die markt en de internationale handelsbetrekkingen; sindsdien wordt van onze ministers in het kader van het ‘Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid’ ook een inbreng op buitenlandpolitiek gebied in een steeds verschuivend geopolitiek krachtenveld gevraagd. Na het einde van de statische wereld van de ‘koude oorlog’ is het EU-bedrijf allang niet meer hoofdzakelijk economische regelgeving en -coördinatie op voorstel van de Europese Commissie i, maar ook collectief reageren op politieke ontwikkelingen in de wijde wereld die ons raken.
Het internationale politieke potentieel van de welvarende EU met 500 miljoen inwoners is indrukwekkend. Of dat potentieel ook constructief en effectief ingezet wordt, wordt niét beslist door verdragsregels en Commissievoorstellen, maar hangt af van het inzicht en van de daadkracht van de gezamenlijke regeringen, verpersoonlijkt in met name de Europese Raad i van onze regeringsleiders. Ook een beperkte, daartoe bereid zijnde groep lidstaten kan krachtens verdrag daarbij extra verantwoordelijkheden op zich nemen, en aldus leiding geven.
Nu het Verdrag van Lissabon i na het tweede Ierse referendum eindelijk zijn ratificatie lijkt te naderen, geeft dat uitzicht op dynamischer besluitvorming, juist op dit terrein. Ik zie ettelijke gebieden, waarop een actievere Europese inbreng heilzaam zou zijn, in het bijzonder ook in onze relatie met president Obama die bij zijn ambitieuze politieke agenda al menig obstakel heeft moeten confronteren. Zie hier enkele van zulke beleidsthema’s:
Ondanks een overlappend lidmaatschap van 21 lidstaten tussen de EU en de NAVO heeft onder de regering Bush II geen enkele afstemming tussen beider beleid t.a.v. Oekraïne en Georgië – en daarbij de toekomstige verhouding tot Rusland – plaatsgevonden. Nu het ondoordachte NAVO-streven naar een geforceerd snel lidmaatschap van Oekraïne en Georgië in frustratie is vastgelopen lijkt het hoog tijd voor grondig trans-Atlantisch beraad over ons Westelijke beleid t.a.v. die hele cruciale regio.
Kan de EU t.a.v. Turkije niets anders bedenken, naast het eindeloos onderhandelen over een eventueel toekomstig lidmaatschap ? Dat land is al in een douane-unie met de EU verbonden. Waarom ook niet aan de relaties op buitenlandpolitiek gebied een structureel karakter geven? Turkije is vol NAVO-lid, en het GBVB van de EU is in wezen intergouvernementeel. Ik denk dan in het bijzonder aan Turkije’s strategische positie in de Zuid-Kaukasus en de daarmee verbonden energiebelangen, een gebied dat voor de EU onder haar ‘Oostelijk partnerschap’ valt.
Waarom niet onderling afgestemd? Sarkozy i , en Merkel i zijn toch voor een bijzondere relatie met Turkije?
De EU is vol lid van het ‘Quartet’ voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Waarom heeft men maandenlang niets van de EU gehoord, terwijl Obama terzake een hardnekkige inzet ontvouwde? Des te nijpender gezien het nauwe verband met dat andere hoofdpijndossier, Iran.
Verderop, aan de grens met Azië, staat na acht jaar interventie het gedrag van de VS én van de NAVO op het spel. Dat ‘wij’ het, ter plaatse in Uruzgan, relatief goed doen, doet aan de noodzaak van grondig overdenken van de Westelijke ambities aldaar niets af.
Bij al deze beladen ontwikkelingen is ons land als lid van de EU en van de NAVO direct betrokken en draagt medeverantwoordelijkheid; het zijn integrale onderdelen van ook ons buitenlands beleid, en niet de minste. Ongeacht hooggestemde Kamerdebatten over onze eigen zienswijze en inbreng, kunnen wij onze politieke ambities alleen in EU- en in NAVO-kader echt waar zien te maken.
Datzelfde geldt trouwens – en het is goed dat te beseffen – voor de zogenoemde grote Europese lidstaten.
Ook president Sarkozy ontleende zijn status en gezag voor zijn bliksem-interventie in het Russisch-Georgische conflict verleden zomer aan zijn toenmalig voorzitterschap van de Europese Raad van regeringsleiders, die hij direct, en met succes, voor zijn aanpak wist te mobiliseren. Daarmee toonde Sarkozy ook aan hoe het latente grote internationale potentieel van de EU, mits doelbewust ingezet, gebruikt kan worden in uitdagende internationale situaties. Dat deed hij overigens ook met zijn initiatief voor het bijeenroepen van de – nu al ingeburgerde – ‘G-20 i’, waarmee intussen ook een einde is gekomen aan de zinloos geworden ‘G-8’, een majeure sanering van de zogenoemde ‘internationale architectuur’.
Opvallend is, dat nu juist een land als Zweden, na een lange periode van zelfgekozen ‘Alleingang’, als voorzitter van de EU-Raad bepleit heeft om dit grote internationale EU-potentieel beter te gebruiken bij kritieke politieke ontwikkelingen. Finland, sinds 1989 uit zijn isolement verlost, gaf daar al eerder blijk van, met name in de persoon van oud-president Ahtisaari. Dat zou ons toch moeten aanspreken. Ik pleit dus voor een zelfbewustere, dynamischer omgang met de potentie van onze eigen erfenis: de zogenoemde ‘tweede pijler’ van het Verdrag van Maastricht i, het GBVB i.
Wil dat effectief zijn, dan is daarvoor uiteraard de inzet van grotere lidstaten onmisbaar. Wij zouden niet moeten schrikken als die het kunnen opbrengen om de koppen daarvoor bij elkaar te steken, maar dat moeten bevorderen en eraan deelnemen. In een onderling afgestemde positie van die groten zullen wij onvermijdelijk veel van onze eigen gading terugvinden en daar kunnen wij zelf ook aan bijdragen.
Op de verraderlijke getijden van de wereldpolitiek is ons land al meer dan twee generaties géén solo-zeiler meer. Wij navigeren al decennia in konvooi . Dan is het ook zaak om dat zonder mitsen en maren aan het electoraat uit te leggen en onze internationale politieke inspanningen op het wèl-varen van ons konvooi te richten.
Shakespeare wijst ons daarbij de weg:
On such a full sea are we now afloat
And we must take the current as it serves
or lose our ventures .
Dr. E.P. Wellenstein i
8 Oktober 2009