Het EU-budget: in 2011 nieuwe ronde, nieuwe kansen!
maandag 6 december 2010, 16:49, Marko Bos
Oude tijden herleven. Er was een tijd, vóór de meerjarige Financiële Perspectieven orde en discipline in het begrotingsproces brachten, dat de EU i met enige regelmaat het nieuwe jaar in moest gaan zonder goedgekeurde begroting. Dat gebeurde in 1980, 1985, 1986 en 1988. Toen begon Europa i het jaar met een volgens de methode van de ‘voorlopige twaalfden’ bevroren begroting. De ironie van de geschiedenis wil dat juist de koppeling die het Europees Parlement i nu wil aanbrengen met het meerjarige begrotingskader voor de periode na 2013 tot een conflict met de lidstaten – meer in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk en Nederland – over de begroting 2011 heeft geleid. Dat conflict is met veel ketelmuziek gepaard gegaan. Maar het lijkt erop dat mede dankzij de Europese Commissie i nog voor het einde van het jaar een oplossing kan worden gevonden. Hierbij een aantal observaties over de mogelijke betekenis van dit conflict voor de toekomst van de Europese integratie.
Het is geen verrassing dat het Verenigd Koninkrijk en Nederland de twee (hardnekkigste) dwarsliggers onder de lidstaten zijn. Het VK blijft vasthouden aan een buitengewoon royale korting op de afdrachten. Deze is in 1984 door mevr. Thatcher afgedwongen en sindsdien nooit aangepast aan veranderende omstandigheden (zoals de toegenomen welvaart van de Britten die nu op gelijke hoogte met de Duitsers staan). Helaas moeten wij ervan uitgaan dat de Britten zich ook de komende tijd weer met hand en tand zullen verzetten tegen de hoognodige aanpassing van een inmiddels volstrekt niet meer te rechtvaardigen korting. Of zou Nederland, in ruil voor steun in het verzet tegen een grote meerderheid van het Europees Parlement, van de Britten inschikkelijkheid op dit punt hebben bedongen?
Nederland blijft zich steevast beklagen over het feit dat het de grootste netto-betaler is. Ons land schijnt maar niet te willen beseffen dat het inmiddels – na Luxemburg – van de EU-landen i het hoogste inkomen per hoofd heeft. Dan kan het ook niet verrassend zijn om bovenaan de lijst van netto-betalers aan het EU-budget te staan. Ronduit misleidend is dat de Nederlandse overheid zich in dit debat ook de invoerrechten die het namens de Europese Unie int, als nationale middelen toe-eigent. Daarmee wordt vervolgens een sterk overdreven beeld van de nationale afdrachten aan ‘Brussel’ geschetst. Nationale politici en media laten zich maar al te graag door dit gemanipuleerde beeld leiden. Wie is er inmiddels nog niet van overtuigd dat wij veel te veel aan de EU moeten betalen? Terwijl ons land juist een bonus ontvangt omdat het maar liefst een kwart van de invoerrechten als ‘inningskosten’ zelf mag houden!
Hoe kunnen we tot normalere financiële verhoudingen komen? De Europese Commissie en het Europees Parlement zijn op zoek gegaan naar nieuwe inkomstenbronnen voor de EU, om daarmee het begrip ‘eigen middelen’ nieuw leven in te blazen. Dat wordt vaak vertaald in ‘nieuwe belastingen’, en roept dan weer Pavlov-reacties op bij degenen die de Europese Unie geen enkele vorm van fiscale autonomie willen geven. Deze mensen kunnen weer rustig gaan slapen: er komt geen EU-belastingdienst en ook geen eigen belastinggebied. Van een risico dat het EP ‘zomaar’ de EU-uitgaven zou kunnen verhogen, is absoluut geen sprake. Het gaat louter om afspraken om bepaalde soorten inkomsten – die we dan ‘eigen middelen’ noemen – geheel of gedeeltelijk aan het EU-budget te doen toekomen. Die middelen zullen ook in de toekomst door nationale administraties moeten worden verzameld; en zowel de uitgaven als de inkomsten van de EU blijven naar omvang en samenstelling onderworpen aan de instemming van alle lidstaten.
Het zoeken naar nieuwe ‘eigen middelen’ is eigenlijk een vrij onschuldig tijdverdrijf. Het kan op zich geen kwaad, maar het lost op dit moment ook geen wezenlijk probleem op. Het zal niet helpen om de discussies over onrechtvaardige ‘netto-posities’ te doen verstommen, en al helemaal niet zolang lidstaten geïnde ‘eigen middelen’ toch als deel van hun eigen bijdrage aan het EU-budget blijven beschouwen. Bedenk verder dat er geen sprake van is dat lidstaten nu teveel of te weinig aan ‘Brussel’ zouden betalen: de nationale afdrachten aan het EU-budget zijn keurig proportioneel aan het nationaal inkomen. Afgezien van de verschillende kortingregelingen (voor het VK, Nederland en andere netto-betalers) is er dus niks mis met de wijze waarop de financiering van de EU-begroting is geregeld. De uiteenlopende netto-posities zijn een gevolg van verschillen in hoe uitgaven van de EU neerslaan in de afzonderlijke lidstaten. En dan gaat het met name om de twee grootste uitgavencategorieën, het gemeenschappelijk landbouwbeleid i en de structuurfondsen (inclusief het cohesiefonds i).
Natuurlijk kan het heel zinnig zijn om eventuele heffingen op (inkomsten uit) grensoverschrijdende activiteiten – denk aan klimaatbeleid, energie, luchtvaart en/of bankwezen – in Europees verband te regelen en vervolgens de opbrengsten ervan – net zoals de invoerrechten – ten goede te laten komen aan het EU-budget. Maar de insteek is dan een optimale belastingheffing, op het juiste schaalniveau gecoördineerd; de voeding van de EU-begroting met nieuwe ‘eigen middelen’ kan daarvan dan een gevolg zijn. Maar ook dan zal het EU-budget aangewezen zijn op aanvullende nationale bijdragen. Het zal immers niet lukken om het totaal van de ‘eigen middelen’ precies af te stemmen op de totale uitgaven van de EU. En, zoals bekend, moet de EU-begroting elk jaar weer in evenwicht zijn. Dat is een van de waarborgen voor verstandig begrotingsbeleid i.
De grote uitdagingen voor hervorming van de EU-begroting zitten niet aan de inkomstenzijde, maar aan de uitgavenkant. Het is zaak om de kwaliteit (doelmatigheid en doeltreffendheid) van de uitgaven te vergroten, door scherper te toetsen op subsidiariteit en de toegevoegde waarde die de EU kan leveren (ten opzichte van de lidstaten). De EU-begroting zou ook veel gerichter moeten worden ingezet als instrument voor de huidige en toekomstige prioriteiten van het Europese beleid – in het bijzonder de Europa2020 strategie. Dit moet concreet vorm krijgen door : minder geld voor landbouwbeleid; een meer gerichte inzet van structuurfondsgelden; meer geld voor kennis en innovatie en voor energie.
Het is goed dat leden van het EP zich nu kritisch uitlaten over de besteding van een deel van de EU-uitgaven voor regionale ontwikkeling (vooral naar aanleiding van het jaarverslag van de Europese Rekenkamer i en berichten in de Financial Times over misstanden). Dankzij het Verdrag van Lissabon is de positie van het EP versterkt, ook ten aanzien van de EU-begroting. Het EP kan een uitstekende rol gaan vervullen als bewaker van de kwaliteit van het Europese (uitgaven)beleid, door de Europese Commissie aan te sporen met echte hervormingsvoorstellen voor bijvoorbeeld landbouwbeleid en structuurfondsen te komen, en door de lidstaten te dwingen om gevestigde belangen op te geven. De Europese Unie wens ik alvast spannende onderhandelingen over de EU-begroting voor 2012 toe – en ik hoop van harte dat ons land er voor die tijd in slaagt passende ambities voor de toekomst van (Nederland in) Europa te formuleren.