De stormloop van het eurofobe populisme mag op 15 maart vooralsnog even afgeslagen zijn (ofschoon Wilders natuurlijk nooit een schijn van kans had om ook maar in de buurt van de meerderheid te komen), maar daarmee is de Europabrede onvrede die dit populisme voedt, nog lang niet voorbij. Zelfs als het in Frankrijk en Duitsland dit jaar electoraal goed afloopt, is er weinig reden om de vlag uit te steken – juist een zelfvoldaan achterover leunen, dat in het verleden in Brussel te vaak heeft plaats gehad, versterkt het risico op nieuwe electorale revoltes.
Los daarvan – ofschoon eigenlijk helemaal niet los daarvan – dreigen oude demonen weer de kop op te steken, zoals het nog steeds niet verholpen Griekse en Italiaanse probleem, dat de stabiliteit van de euro blijft bedreigen. Nog steeds valt niet uit te sluiten dat het behoud ervan (tenminste voor alle thans participerende landen) uiteindelijk onhaalbaar zal blijken, ongeacht alle Brusselse bezweringen van het tegendeel.
En tot de nieuwe demonen behoort na het aan ons eigen Goejanverwellesluis herinnerende Rotterdamse consulaat-incident – de koets van een ongewenst doortastende politica met geweld tegengehouden – de snel verslechterende relatie met een steeds autocratischer Turkije, dat sinds vorig jaar geacht wordt de zuidoostflank van Europa tegen politiek destabiliserende vluchtelingenstromen te bewaken. Om van Poetins vijfde colonne in de persoon van de Hongaarse president Orban, of de Poolse obstructie, die in openlijk verzet tegen een landgenoot als Europees voorzitter resulteerde, te zwijgen.
En dan is er, als potentiële brandbom onder de interne Europese harmonie, het fiscale en sociale beleid, dat ook met de Brexit samenhangt: het tweede – angst voor concurrentie op de arbeidsmarkt in de vorm van ongecontroleerde immigratie uit met name Oost-Europa – heeft een deel van het Britse electoraat vorig jaar tot een ‘nee’ tegen de EU verleidt, het eerste dreigt door May als wapen gehanteerd worden indien de Europese voorwaarden voor een harde Brexit door haar echt te hard worden bevonden.
Overigens zijn de Britten niet de enige boosdoeners. De Europese Commissie heeft – terecht – aangekondigd iets te willen doen aan belastingontduikersparadijzen en heeft daarbij ook Nederland in het vizier, dat tot nu toe tamelijk onwillig is gebleken om de desbetreffende praktijken op de Amsterdamse Zuidas aan te pakken waardoor Athene en andere hoofdsteden miljoenen aan legitieme belastinginkomsten mislopen. In Den Haag ligt in dit opzicht vooral de VVD dwars, en het valt niet te hopen, dat zij haar jongste overwinningsnederlaag als een aanmoediging opvat om dat te blijven doen. Een dergelijke houding is, gezien de kritiek op de gebrekkig functionerende Griekse fiscus, niet alleen hypocriet, maar ondermijnt ook de interne Europese solidariteit.
In dat licht – en in het licht van een pan-Europese verlatingsangst nu Trumps Amerika andere mondiale prioriteiten (namelijk vooral zichzelf) blijkt te hebben – moet Brussel natuurlijk wat. Vandaar dat Juncker de altijd tegenstribbelende regeringsleiders een dwingend keuzemenu voorlegt. En het moet gezegd: dat werd tijd. Te lang heeft hij om de hete brei heengedraaid en niet gedurfd om de lidstaten voor het blok te zetten: wat voor Europa willen zij eigenlijk, nu het officiële oude doel van de ever closer union als te grote graat in de electorale keel verlaten is.
Vijf opties legt Juncker de nationale hoofdsteden voor. De eerste is doormodderen – iets waar vast geen regeringsleider openlijk voor durft te kiezen, maar wat velen wel in de praktijk snel zullen prefereren, omdat het hen van de moeizame plicht tot vooruitzien en dus écht kiezen ontslaat. Met doormodderen komen ook Europese politici, net als nationale, immers een heel eind. Zij zijn daarmee ook gekomen waar zij nu zijn: Europa bestaat nog, de Euro eveneens, de Derde Wereldoorlog is nog niet uitgebroken, de vluchtelingen uit Afrika en de Arabische wereld hebben ons nog niet onder de voet gelopen, en Wilders wordt geen premier, dus waar hebben we het over? En vooral: wat is het alternatief?
Als alternatief ziet Juncker drie mogelijkheden – volledige integratie (zijn vijfde) mag gezien de algemene stemming in vrijwel elk land een illusie worden geacht. De eerste: Europa weer reduceren tot de interne markt die het in EEG-tijden was. Alleen hadden de Britten dan niet hoeven te vertrekken, want dat willen die ook. Klein bezwaar: als de grenzen voor goederen open zijn, houden zich ook andere stromen niet aan grenzen. De tweede optie: een kopgroep, die er met de Euro natuurlijk al is – alleen maken daarvan ook (of: juist) landen uit die eigenlijk niet aan de normen voldeden en voldoen, maar men niet had durven weigeren.
De derde optie: vergaande samenwerking op een specifiek aantal terreinen. In feite is dat, door de nood afgedwongen, vaak ook al stilzwijgend het geval, maar dit formaliseren ligt al snel gevoelig. Roept U maar: één asylbeleid – dus ook met opnamequota per land? Eén leger – dus met Nederlanders die op Brussels in plaats van Haags bevel gaan schieten? Bijkomend probleem: het ene werkterrein overlapt in zijn gevolgen vaak het ander. Dat geldt eigenlijk ook al voor een reductie tot de gemeenschappelijke vrije markt: economische concurrentie leidt bij grote intern-Europese welvaartsverschillen al snel tot een sociale race to the bottom – precies de reden waarom veel lagerbetaalden zich massaal van de EU hebben afgekeerd.
Toch moet er inderdaad gekozen worden, en daarbij is een zekere mix tussen kopgroep en deel-samenwerking onvermijdelijk. Dat zal op protesten van de achterblijvers stuiten, die tegelijk echter zèlf weigeren aan zo’n kopgroep mee te doen (en evenmin een totale unie willen). Hier moet men helder durven zijn: onwilligen mogen anderen die dat wèl willen niet beletten verder te gaan.