NRC en Algemene Rekenkamer scheppen verwarrend beeld Nederlandse betalingspositie EU-begroting
maandag 28 februari 2011, 10:55, Marko Bos en Bart van Riel
Sinds 1994 staat Nederland te boek als nettobetaler aan de EU. Maar wist u dat ons land in 2009 meer uit de EU-begroting i heeft ontvangen dan het heeft afgedragen? Waarschijnlijk niet, want de Algemene Rekenkamer en NRC-Handelsblad van 9 februari j.l. schetsen een heel ander, verwarrend en onjuist beeld.
De Algemene Rekenkamer stelt in zijn EU-trendrapport 2011 dat Nederland in 2009 3,4 miljard euro meer aan de EU betaalde dan het van Brussel aan subsidies e.d. ontving. Volgens de NRC verwacht de Rekenkamer voor volgend jaar weer een stijging van de Nederlandse netto bijdrage omdat Nederland in 2009 nog kortingsgeld uit 2007 en 2008 tegoed had. Hier worden twee fouten op elkaar gestapeld.
De NRC ziet over het hoofd dat het achterstallige kortingsgeld (2,1 miljard) al in de 3,4 miljard euro is verwerkt. Feitelijk droeg Nederland in 2009 netto 1,3 miljard euro af (het saldo van 3,4 miljard aan afdrachten en 2,1 miljard aan ontvangsten). Alleen ten opzichte van dit bedrag zal de nettoafdracht door het wegvallen van het achterstallige kortingsgeld toenemen.
Maar de onderliggende fout betreft het door de Algemene Rekenkamer genoemde bedrag van 3,4 miljard euro. De Rekenkamer vermeldt in een voetnoot dat het hier om de boekhoudkundige definitie van de nettobetalingspositie gaat die “doorgaans” hoger uitkomt dan de berekening van de Europese Commissie.
“Doorgaans” betekent hier eigenlijk per definitie, omdat als bijdrage van Nederland wordt meegeteld wat ons land namens de EU int aan douanerechten op goederen die van buiten de EU worden ingevoerd. En dan gaat het om een fors bedrag: 1,7 miljard euro (na aftrek van een royale vergoeding voor perceptiekosten van zo’n 600 mln euro die ons land zelf mag houden).
Dat bedrag is zo hoog doordat Nederland de belangrijkste toegangspoort tot de Europese interne markt is voor producten uit China en Japan. De opkomst van China heeft tot een enorme stijging geleid van producten die vanuit Nederland worden doorgevoerd of na een kleine bewerking worden uitgevoerd naar andere Europese landen (vooral Duitsland). De in Rotterdam of Amsterdam betaalde invoerrechten op Chinese elektronica of Japanse auto’s worden uiteindelijk grotendeels in rekening gebracht aan de consumenten in andere EU-landen i. Dat de Algemene Rekenkamer klakkeloos de door het Ministerie van Financiën gehanteerde boekhoudkundige definitie overneemt, gaat niet alleen in tegen het EU-verdrag maar ook tegen economische inzichten over de verdeling van de lasten van belastingheffing.
Het bovengenoemde NRC-artikel suggereert dat pas op 8 februari jl. bekend werd dat Nederland in 2009 minder aan de EU betaalde dan in voorgaande jaren. Dat klopt voor wie zich uitsluitend richt op de Nederlandse Rekenkamer. Zowel de Europese Commissie i als de Europese Rekenkamer i hebben echter vorig jaar reeds uitgebreid gerapporteerd over de nationale afdrachten aan en ontvangsten uit de Europese begroting.
Het gedetailleerde EU budget Financial Report dat de Europese Commissie jaarlijks publiceert, geeft aan dat Nederland in 2009 netto 1,7 miljard euro aan de EU betaalde (waarbij de eenmalige korting over 2007 en 2008 buiten beschouwing wordt gelaten). Dit zijn de andere cijfers van de Europese Commissie waarover verderop in het artikel wordt geschreven, waarbij het de lezer niet makkelijk wordt gemaakt door absolute bedragen te vergelijken met percentages van het bruto nationaal inkomen.
Als we de nettobijdrage relateren aan het nationale inkomen, verkeert Nederland inmiddels in het goede gezelschap van Denemarken en Duitsland. Premier Rutte i zet in op een permanente korting op de bijdrage aan de EU en wil op langere termijn geen nettobetaler meer te zijn (NRC Handelsblad, 25 januari jl.). Dat is een opmerkelijke ambitie voor een lidstaat met het op een na hoogste inkomen per hoofd in de EU.
Wij zouden de Nederlandse regering willen aanraden terug te keren naar de door het toenmalige kabinet in april 2008 geformuleerde uitgangspunten voor de herziening van de Europese begroting:
1) EU-uitgaven moeten een economische toegevoegde waarde hebben, zowel ten opzichte van private initiatieven als ten opzichte van nationaal beleid.
2) Meer welvarende lidstaten moeten bijdragen aan de ontwikkeling van de minder welvarende lidstaten; de afdrachten aan de EU moeten gebaseerd zijn op de welvaart en
3) de totale uitgaven van de Unie blijven constant als percentage van het nationale inkomen van de EU (zoals zij zich al een kwart eeuw rond de één procent van het bbp van de EU bewegen).
Daarbij past een verregaande relativering van netto-betalingsposities van lidstaten. Aan de ene kant omdat ze maar een beperkt beeld geven van de totale baten en lasten van de Europese Unie (zo blijft de werking van de interne markt geheel buiten beeld). Aan de andere kant omdat de sterke nadruk op deze verdelingscijfers noodzakelijke hervormingen in het beleid van de EU eerder bemoeilijkt en afremt. De achterliggende keus is tussen een zo goedkoop mogelijke Unie of een EU die de welvaart in ons land en de overige lidstaten zo goed mogelijk helpt bevorderen.