Eén van de grootste angsten van Brussel sinds het uitbreken van de vluchtelingencrisis is dat daardoor ‘Schengen’ zal bezwijken. De in Hongarije begonnen egocentrische aanpak waarbij men door het bouwen van hoge hekken het probleem naar de buren doorschuift, heeft intussen een kettingreactie van grenssluitingen tot gevolg gehad.
Die heten weliswaar conform de EU-norm tijdelijk te zijn, maar dreigen wel een permanenter karakter te krijgen dan velen nu nog durven aan te nemen. Zeker als het accoord met Turkije minder goed dan verhoopt blijkt te werken en de daaraan gerelateerde onderlinge afspraken tussen de Europese lidstaten aangaande verdelingsquota in de praktijk evenmin nagekomen worden als bij alle vorige accoorden het geval is geweest.
In Den Haag wordt sterk het belang van het overeindhouden van ‘Schengen’ benadrukt, maar wat daarbij opvalt is de zeer eenzijdige economische argumentatie, die ook op andere Europese beleidsterreinen voor de Nederlandse invalshoek kenmerkend is. Denk aan het associatie-accoord met Oekraïne, waarbij het aanstaande referendum voor het ja-kamp opnieuw – net als dat van 2005 – op een debakel dreigt uit te lopen.
Voorzover het Nederlandse kabinet überhaupt van zich laat horen, gaat het vrijwel uitsluitend over de handelsvoordelen die daaruit voor Nederland voortvloeien. Over de geostrategische consequenties van een ‘nee’ in relatie met een assertief-agressief opererend Rusland, of uit eigen Europese waarden voortvloeiende morele verplichtingen om Oekraïne bij de – vanwege de epidemische corruptie zeker zeer moeizame – opbouw van democratie en rechtstaat te helpen geen woord. Opnieuw blijkt hier in de praktijk de zogeheten Uri Rosenthal-doctrine in Den Haag dominant: we zijn vooral lid van de EU om makkelijker onze aardappelen en watertomaten te kunnen verkopen.
Die Uri Rosenthal-doctrine domineert ook de Nederlandse bijdrage aan de strijd voor het behoud van ‘Schengen’. Het gaat steeds om de praktische economische voordelen daarvan: het profijt van open grenzen voor de handel- en transportsector, het gemak voor Nederlandse transnationale forenzen die, al dan niet uit fiscale motivatie, een aardig optrekje in Bad Bentheim of Brasschaat hebben aangeschaft, maar hun arbeidsplichten aan deze zijde van de vaderlandse slotgracht bij Zundert en Zevenaar blijven vervullen.
Dat is, om de fameuze leus van het Nederlandse kabinet bij het vorige referendumdebakel te citeren, allemaal vast ‘best belangrijk’, maar tegelijk relatief oninteressant. Het belangrijkste blijft namelijk buiten beschouwing: de bijdrage van open grenzen aan de interne vrede van een aantal lidstaten, en daarmee aan de interne stabiliteit van Europa als totaal.
Dat dit in Nederland buiten beschouwing blijft, is geen toeval. Het is vanouds onze blinde vlek. Nederland is namelijk zelf heel gelukkig met z’n eigen grenzen. Het kent geen separatisme en geen irredentisme van betekenis. Een serieuze Friese afscheidingsbeweging bestaat niet en de Groot-Dietse beweging, die Vlaanderen bij Nederland wil voegen is zo goed als dood.
Nederland, kortom, kent geen minderheden die hun Heimat het liefst naar een andere staat zouden overhevelen, of er – al dan niet van Moresnet-formaat – een geheel eigen staatje van zouden willen maken. Dat is elders in Europa wel anders, en in veel gevallen heeft de onvrede van regionale minderheden met de natiestaat waartoe zij als gevolg van allerlei oorlogen zijn komen te behoren, in de afgelopen eeuwen vervolgens tot nieuwe oorlogen en geweldsuitbarstingen geleid.
In Nederland ziet men de Europese opgave in politieke zin vooral als een duale verhouding tussen de unie en de lidstaten, maar de kern is het vinden van de juiste balans in de driehoeksverhouding tussen Europa als geheel, de natiestaten en de regio’s met hun nationale minderheden daarbinnen: de Catalanen zijn mede zo pro-Europees omdat zij zo ook onder Madrid hopen uit te kunnen komen.
De externe doorlaatbaarheid van de staatsgrenzen (dankzij Schengen) is daarvoor vaak even essentieel als de interne decentralisatie van de natiestaten (iets waarmee Nederland, sinds 1795 een uitgesproken eenheidsstaat, ook al niet meer vertrouwd is). Dat zet namelijk de officiële hoofdstad, waarmee men weinig verwantschap voelt, op afstand, en haalt de buren aan gene zijde van de staatsgrens, met wie men zich juist wèl zeer verwant voelt, dichterbij.
Niet toevallig kwam een paar weken geleden in Nieuwsuur de burgemeester van Brenner aan bod: een Duitstalige gemeente in Italië, direct aan gene zijde van de Brennerpas, die sinds 1919 de Oostenrijks-Italiaanse grens vormt. Zuid-Tirol moest toen, tegen de wil van de bevolking, door Wenen aan Rome worden afgestaan.
De onvrede met de straffe assimilatiepolitiek, die vervolgens door Mussolini, maar ook nog na 1945 door Rome werd bedreven, heeft begin jaren zestig zelfs tot ettelijke terroristische aanslagen geleid. Pas de interne decentralisatie van Italië in combinatie met het uit ‘Schengen’ en het Oostenrijkse EU-lidmaatschap voortvloeiende wegvallen van de grenscontroles heeft de gemoederen doen bedaren. In 1992 kon het conflict officieel worden bijgelegd.
Als Rome als gevolg van vergaande autonomie bestuurlijk ver weg is, en niets een gang naar Innsbruck voor studie, inkopen of Schützenfest meer in de weg staat, valt voor veruit de meeste Zuid-Tirolers wel met het eigen Italiaanse staatsburgerschap te leven. Gaan de grenzen echter weer dicht, dan kan dat weer anders worden – en daarmee staat met Schengen meer dan de winstgevendheid van de eigen aardappelhandel waaraan Den Haag zo geweldig hecht op het spel.