Stemmen voor de grondwet is nationaal belang
door Wim van Eekelen, voorzitter van de Europese Beweging Nederland (2005)
Op 1 juni wordt in Nederland een referendum gehouden voor Europa. Het gaat dus om een verdrag dat in oktober door de regeringsleiders is getekend. Een verdrag, net zoals dat van Maastricht in 1991 en daarna van Amsterdam en Nice in een serie verdragen die de Europese Unie aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Ditmaal was de noodzaak duidelijk: met 25 lidstaten kan de Unie niet meer bestuurd worden zoals oorspronkelijk met zes. Het woord Grondwet heeft mensen misschien op het verkeerde been gezet, want het blijft een verdrag. Wel een verdrag dat de lappendeken van vroegere teksten op een redelijk duidelijke wijze heeft samengevat. De eerste 60 artikelen geven aan wie wat mag doen in de EU en hoe de procedures lopen: van initiatief door de Europese Commissie, gezamenlijke wetgeving door de Raad van Ministers en het Europees Parlement, en toepassing van het recht voor de gehele Unie door het Hof van Justitie. Het evenwicht tussen die instellingen verandert niet, behalve dat over meer onderwerpen met meerderheid van stemmen zal worden beslist. En als meerderheid geldt in de Raad is er medebeslissing door het Europees Parlement.
De Grondwet is voorbereid door een Conventie waarin ieder land 4 parlementariërs afvaardigde. Dat is nooit eerder op die manier gebeurd. Vroeger vonden wijzigingen plaats achter gesloten deuren door regeringsvertegenwoordigers. Nu gebeurt alles in het openbaar en met terugkoppeling naar het eigen parlement. Bovendien zijn er uitvoerige hoorzittingen gehouden voor maatschappelijke organisaties en een aparte week voor jongeren. Nimmer is de burger er zo bij betrokken geweest. Dat velen geen belangstelling hebben getoond, is een andere zaak, maar dat mag men de Grondwet niet verwijten.
De Grondwet maakt de EU doorzichtiger, effectiever en democratischer. Geen super-staat, zelfs geen staat. Integendeel, nationale parlementen krijgen het recht om bij ieder commissievoorstel aan het begin van de behandeling te zeggen of zij dat onderwerp wel Europees geregeld willen zien. Dat is het beginsel van subsidiariteit: regelgeving moet plaatsvinden op het niveau dat daar toe het meest geschikt is: plaatselijk, provinciaal, nationaal of Europees. Dat laatste vooral voor grensoverschrijdende onderwerpen waar de landen afzonderlijk onvoldoende vat op kunnen hebben. Dat geldt ook voor eerlijke concurrentie verhoudingen op de gemeenschappelijk Europese markt, een levensbelang voor Nederland.
Een belangrijk nieuw punt is de manier waarop wordt vastgesteld of een meerderheid bestaat voor een voorstel van de Commissie: dat wordt 55 % van de lidstaten (met 25 landen dus 14) die tenminste 65% van de totale Europese bevolking vertegenwoordigen. Het verwijt dat de Grondwet de grote landen meer invloed zou geven is dus pertinent onjuist. Zij zullen altijd een aantal kleinere landen nodig hebben om de vereiste “gekwalificeerde” meerderheid te halen. Trouwens, het komt zelden voor dat alle groten het eens zijn; de scheidslijnen lopen meestal anders, bijvoorbeeld Noord – Zuid, maar ook daar geldt dat geen enkele groep zijn zin kan doordrukken.
Voorts verandert de aanpak van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB). We hebben nu een verdeelde situatie van Hoge Vertegenwoordiger Solana met de competentie maar zonder toegang tot de Europese begroting en een Commissaris voor externe betrekkingen die wel die toegang heeft maar nauwelijks bevoegdheden heeft ten aanzien van het GBVB. Solana zal nu de Minister van Buitenlandse Zaken worden die zowel namens de Raad als voor de Commissie kan optreden. Dat zal de slagvaardigheid van de EU doen toenemen en voor de buitenwereld een duidelijke gesprekspartner opleveren. Iemand als Kissinger behoeft dan niet meer te vragen wat eigenlijk het telefoonnummer van de EU is.
Een andere nieuwigheid wordt de benoeming van een vaste voorzitter van de Europese Raad van regeringsleiders voor een periode van 2½ jaar en eenmaal herkiesbaar. Nederland was er aanvankelijk niet voor om naast de voorzitter van de Commissie en de BZ minister nog een derde kapitein op het schip te hebben. Maar erkend moest worden dat de Europese Raad een steeds belangrijker functie is gaan vervullen in het doorhakken van knopen die op lager niveau onontwarbaar bleken. Bovendien is het nuttig dat ook de regeringsleiders elkaar regelmatig zien. De Conventie is dus akkoord gegaan met de figuur van een Europese president, maar heeft zijn functie beperkt tot die van een voorzitter die een tevoren overeengekomen agenda zo efficiënt mogelijk moet afwerken. Hij mag niet tegelijkertijd minister president in zijn eigen land zijn, maar moet geheel voor de Europese zaak opkomen. Dat lijkt beter dan iedere zes maanden een andere voorzitter die zich bovendien met de eigen nationale agenda moet bezighouden.
Op sociaal gebied wordt het Handvest Grondrechten juridisch bindend. Het bestond sedert Nice (2000) als politiek document, maar zal nu ook formeel de verhouding tussen de burger en de Europese instellingen bepalen. Het verwijt dat de Grondwet onvoldoende sociaal zou zijn, is dus onterecht. Bovendien is mij tijdens de besprekingen in de Conventie opgevallen dat de sociale partners helemaal niet gebrand zijn op Europese inmenging, die hun onderhandelingsvrijheid over arbeidsvoorwaarden zou beperken.
Voor- en tegenstanders
Zoals gewoonlijk zijn er in Nederland velen die vinden dat de Grondwet niet ver genoeg gaat op de weg naar Europese integratie en anderen die menen dat hij juist te ver gaat. Weinigen zijn honderd procent gelukkig met het compromis dat – bijna als een wonder – uit Conventie en regeringsconferentie naar voren is gekomen. Dat is op zichzelf begrijpelijk. Maar het is verwerpelijk om argumenten te hanteren die niets met het verdrag te maken hebben. Het gaat niet om Turkije, maar om de Unie nu bestuurbaar te houden. Over Turkije zal over 10-12 jaar met eenstemmigheid besloten moeten worden. Het gaat niet over privatisering van zorg en onderwijs (die behoudens erkenning van diploma’s niet door de EU worden geregeld). Het gaat niet om meer Brusselse bureaucratie maar juist om minder, met snellere en openbare besluitvorming. Deze bezwaren worden genoemd in een advies van FNV-bondgenoten, afdeling havens en binnenvaart. Het meest treurige vind ik dat een bond die zijn werkgelegenheid moet vinden in onze gezamenlijke economische markt zo provinciaals denkt. Zij zeggen voorstander te zijn van een verantwoord natuur- en milieubeleid, maar vergeten dat zo’n beleid juist dankzij de EU inhoud heeft gekregen. Zij zijn bang dat Nederland verwordt tot een kleine provincie van een Europese superstaat. Een superstaat wordt de EU zeker niet, dat wil ook niemand, zeker de grote landen niet. Ja, Nederland heeft een klein grondgebied, maar hoort met 16½ miljoen inwoners niet bij de kleintjes. Veel belangrijker is echter dat onze welvaart onlosmakelijk verbonden is met de Europese Unie.
Referendum
Zelf houd ik niet van referenda, want zij gaan nooit over de vraag die gesteld is. Veeleer over algemene onlust gevoelens tegenover de eigen regering of een recente gebeurtenis. Om in Nederland het allereerste referendum te houden over zo’n uitvoerig document als de Grondwet is een slecht begin. Ook al gaat het in hoofdzaak over de eerste 60 artikelen – na het Handvest Grondrechten is deel III de samenvatting van bestaand beleid, dat niet gewijzigd wordt – toch is het een hele kluif. Voorstanders zeggen dat hiermee de belangstelling voor Europa zal toenemen, maar dan is het vreemd dat CDA en PvdA een opkomst percentage van 30% voldoende achten (dus minder dan bij Europese verkiezingen werd gehaald). Dan wordt de toekomst van ons land afhankelijk van de nee-stemmen van een kleine minderheid.