Het afgelopen jaar heeft men in Brussel beslist menige keer met angst en beven de dag tegemoet gezien waarop in een van de lidstaten verkiezingen gehouden moesten worden. Allereerst de Griekse, zelfs twee maal, zowel aan het begin van 2015, als halverwege, met een referendum er tussendoor: resulterend in een daverende zege voor het fris-linkse Syriza, als verklaard tegenstander van de vanuit Brussel gesteunde corrupte oude regeringspartijen.
Dan de Franse: weliswaar regionale betreffend, maar toch. De zege van Marine le Pen, slechts door een monsterverbond van links en rechts nog van de daadwerkelijke macht afgehouden: een oorvijg voor de zittende politieke klasse en de door haar gevolgde Angelsaksisch getinte marktpolitiek, waarmee de meeste burgers in het vanouds erg etatistische Frankrijk weinig ophebben, omdat zij die als een bedreiging voor de gekoesterde verzorgingsstaat beschouwen.
Tussenin de Poolse: amper is de Europagezinde Tusk naar Europa vertrokken, of achter hem stort zijn gammele electorale bouwwerk ineen. De rabiaat nationalistische partij van de resterende tweelingbroer Kaczynski haalt de absolute meerderheid, en is meteen ijverig aan de afbraak van de rechtsstaat begonnen. Heel wat Polen hebben inmiddels al weer spijt van hun stem, nu Polen het xenofobe gezelschap van Orbans Hongarije en Zeemans Tsjechië – “de vluchtelingenstroom is een georganiseerde invasie” – is komen versterken.
En dan zien we nog van het Schotse referendum af, dat net op het nippertje door het Better Together-kamp gewonnen is: een Pyrrhusoverwinning als straks de Britten per referendum met een minimale meerderheid voor een Brexit stemmen – namelijk met een meerderheid van Engelsen en slechts een kleine minderheid van Schotten vóór. In dat laatste geval blijft de Schotse afscheidingskwestie evenzeer boven de markt hangen als de Britse uittredingskwestie dat – na wat al dan niet puur cosmetische concessies aan Cameron – ingeval van een minieme meerderheid voor een Europees ‘Better together’ zal blijven doen.
Goed nieuws – al zal ook dáár menigeen in Brussel (en Madrid zelf) misschien anders over denken – is er slechts uit Spanje, waar men vlak voor de Kerst naar de stembus is gegaan.
Allereerst, en dat mag in de huidige economische crisisomstandigheden toch wel opmerkelijk heten: van grote extreem-rechtse, rechtstaat-vijandige partijen, die in veel Westeuropese landen – Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Zwitserland, de vier Scandinavische landen, België en natuurlijk ook ons eigen Nederland – intussen tot het normale politieke landschap zijn gaan behoren, is in Spanje (nog) geen sprake. Waarbij overigens wel opgemerkt moet worden dat de oude Franquisten, die ook niet bepaald met een erg democratische mentaliteit behept zijn, deels onderdak hebben gevonden in de rechtervleugel van de christen-democratische Partido Popular.
Wie in Madrid bij deze verkiezingen als meest succesvol aangemerkt moet worden, weet men daar overigens zelf niet goed. Premier Rajoy verloor gigantisch, maar minder dan verwacht, en bleef daarmee toch de grootste. Is hij daarmee de winnaar? Podemos won gigantisch, maar minder dan verwacht, en werd daarmee slechts de derde (na de eveneens verliezende PSOE, die daarmee haar tot dan toe beroerdste resultaat van vorige keer nog onderbood). Is Podemos-leider Pablo Iglesias daarmee de verliezer?
De hamvraag: vormen de recente peilingen het criterium, of de vorige verkiezingen? Het vormt een twistappel die we maar al te goed van Nederlandse verkiezingsavonden kennen, waar na enorme nederlagen opluchting kan heersen omdat erger verwacht was, en na enorme winst toch teleurstelling onderdrukt moet worden, omdat men op grond van de enquètes een nog veel mooiere score had menen te mogen hopen. Als je alle eigen commentaren van partijleiders bij elkaar optelt, bedraagt het aantal ‘evidente’ winnaars altijd veel meer dan de helft.
Eén ding is in Spanje duidelijk: de regering is zwaar afgestraft, en de traditionele oppositiepartij heeft daar niet van geprofiteerd. Aan het verlies van beiden liggen de nodige corruptieschandalen ten gronde, bij de PP dit keer als bovenliggende partij van de afgelopen jaar – meer macht corrumpeert meer – meer dan bij de PSOE, waarbij vooral zijn ontkennende houding Rajoy opgebroken is.
Aan het verlies van beiden ligt ook de nodige arrogantie ten grondslag. Van de zittende premier, die voor een tv-debat een secondant stuurde omdat hij zowel dit beneden zijn stand beschouwde, als vrezen moest als een gieter af te gaan. Van de traditionele uitdager, omdat die zich als de enige serieuze tegenkandidaat van de zittende premier had opgeworpen, en de concurrentie niet wenste te zien staan.
Maar het ging uiteraard ook om het beleid. Door Rajoy, die de vanuit Brussel opgelegde bezuinigingen braaf heeft uitgevoerd, als succesvol gepresenteerd, maar door grote delen van de Spaanse bevolking – tot massale huisuitzettingen leidende huur- en hypotheekschulden, enorme (jeugd)werkeloosheid met groeiende armoede – niet zo ervaren. Mede uit angst voor een herhaling van het Griekse scenario heeft Brussel zich zo onbuigzaam jegens Athene getoond: als Syriza met haar verzet geen succes zou hebben, kon de Spaanse kiezer ingepeperd worden dat een stem op Podemos even zinloos was. Die strategie heeft dus deels gewerkt.
Desalniettemin breken, alleen al omdat er minstens drie partijen voor een meerderheid nodig zijn, voor Spanje nieuwe politieke tijden aan. Zowel het radicaal-linkse Podemos als het centrum-liberale Ciudadanos staan voor de keus: schone handen houden of compromissen in een coalitie. En PP en PSOE zullen, ongeacht of ze tot zo’n coalitie zullen gaan behoren, hun desastreus falende leiders met pensioen moeten sturen, met het oog op een geloofwaardig nieuw begin.
Thomas von der Dunk, 29 december 2015