Kiezen ze in Wallonië nu opnieuw voor de rol van buitenbeentje binnen België en Europa op het terrein van de economische politiek? Afgelopen najaar lag de Waalse regering al op het laatste moment dwars bij de ondertekening van het CETA, die daardoor de nodige vertraging opliep. Daarvoor beschikte zij overigens over aanmerkelijk betere argumenten dan de toonaangevende politieke goegemeente in vrijhandelsland Nederland toen wilde weten, voor wie protectionisme ongeveer het ergste woord is dat er bestaat – na ‘politieke correctheid’ dan.
Wel: politiek incorrect waren de Walen zeker, maar zij spraken toen wel namens veel meer Europese burgers dan het bescheiden formaat – de kleinere helft van één van de achtentwintig EU-leden – van hun territorium suggereert. Dat een halve lidstaat een internationaal handelsbedrag kon blokkeren, of tenminste een tijdje ophouden, kon er bij velen niet in. Maar dat heet: rechten voor minderheden.
Maar de angst die de Waalse regering met haar verzet vertegenwoordigde, namelijk dat opnieuw – dankzij een apart ‘onafhankelijk’ arbitragehof waar ondemocratische multinationals democratisch gekozen regeringen met een kans op miljoenenboetes voor de rechter kunnen slepen als nieuw overheidsbeleid hen niet bevalt, d.w.z. hun winstperspectieven vermindert – de belangen van de grote bedrijven het zouden winnen van die van de gewone burgers, was terecht. Om één voorbeeld te geven: toen de Duitse regering na Fukushima besloot om de kerncentrales te sluiten, kreeg zij meteen een proces van de Zweedse energiegigant Vattenfall aan haar broek, omdat de aandelenkoersen nu dreigden in te zakken.
Multinationals zijn in de totale vrijhandelswereld van dit moment, waar als gevolg van de neoliberale heilsleer elk overheidsbeleid het risico loopt als ‘verstoring van de markt’ op een veto te stuiten, als souvereine staten gaan opereren. Tussen de Europese landen is een fiscale race to the bottom gaande, en daarmee, als gevolg van verminderde belastingopbrengsten, ook een sociale. In de machteloosheid van de staten om dit te veranderen, en de daaraan gekoppelde fiscale vrijhavens voor multinationals en miljardairs waarin dat resulteert (May heeft er ingeval zij bij een moeizame Brexit niet voldoende haar zin krijgt ook mee gedreigd), dient men een van de hoofdoorzaken van de populistische storm die nu over Europa trekt te zoeken.
Het nieuwe protectionisme vormt een verklaarbare reactie op de unilaterale creatie van belastingparadijzen voor de happy few.
Er valt zeer veel aan te merken op Donald Trump – zijn heksenjacht op journalisten en rechters, in combinatie met een loshartige omgang met de feiten, brengt de scheiding der machten in gevaar, om van zijn riskante schofferen van Europa en dito hoveren van Rusland te zwijgen – maar over het feit dat het TTIP van de baan is, hoeven we juist om die reden niet erg rouwig te zijn. Laat men deze afgang benutten om in de toekomst met iets evenwichtigers te komen.
Zeker: voor de consument is een vrijhandelsverdrag erg prettig – net vanmiddag bleek ik nog als particulier forse invoerrechten te moeten betalen voor een speciaal stel nieuwe western-laarzen uit de VS, die binnen twee dagen de oceaan over waren, maar vervolgens op twee weken oponthoud bij de douane stuitten; dat was niet bij de bestelprijs en leverantievoorwaarden inbegrepen. Maar weegt dat toch relatief eenmalige financiële ongemak (tenzij iemand zijn hele garderobe buiten Europa bestelt) op tegen de nadelen van één wereldwijde markt, waar het gaat om de consequenties voor de overheidsinkomsten en de salarissen van werknemers die anders mogelijk vanuit lagelonenlanden worden weggeconcurreerd?
Denk aan de kwestie van Poolse vrachtwagenchauffeurs, die bereid zijn voor een habbekrats ook de Nederlandse weg op te gaan en via allerlei schijnconstructies zogenaamd voor een Pools bedrijf, maar de facto voor een Nederlands werkzaam zijn. Lodewijk Asscher probeert daar nu iets aan te doen, maar stuit in Brussel op forse tegenstand van Oosteuropese landen. Dat maakt de roep om de terugkeer van economische grenzen en dus om vormen van protectionisme bij een deel van het Nederlandse electoraat verklaren. Het is het volstrekt logische antwoord van de verliezers van de globalisering.
Om nu bij de Walen terug te keren: De Volkskrant berichtte 9 februari over een politiek initiatief tot ‘nationalistisch consumeren’ bij onze Franstalige zuiderburen (ja, Nederland grenst nabij Maastricht en nabij Vaals tweemaal – gescheiden door de Vlaamse Voerstreek – over een paar kilometer lengte aan Wallonië) om de regionale economie te stimuleren, wat op voedselgebied overigens geen onverdeeld genoegen bleek: de geïnterviewde politica Isabelle Stommen bleek na drie maanden de pasta te misen en op alsmaar aardappels eten uitgekeken te zijn. “Alleen Waalse waar valt in praktijk toch wat tegen”, aldus de kop boven het stuk. De Waalse regering wil die bevordering van regionale producten met haar Trumpiaanse motto “acheter Wallon” zich voortaan ook tot industriële producten laten uitstrekken.
Europa is gebaseerd op het idee van één goederenmarkt, die regionaal protectionisme overstijgt. Het vaart daar ook over het algemeen wel bij; als elk land zo zou handelen als Wallonië, dan zit iedereen elkaar in de weg en schiet dat niet op. Maar zonder nu zulk protectionisme te willen bepleiten: er zit natuurlijk wel één belangrijk onzinnig, verspillend aspect aan die grenzeloze markt. Dat is het nodeloze heen en weer gesleep met goederen en dieren dwars door Europa, omdat de vervoerskosten kennelijk relatief te laag zijn. Aan de transportsector kleeft zo, afgezien nog van het dierenwelzijn, ook een extra belasting voor het milieu en aanslag op de energievoorraad. Dat zou reden moeten zijn om het ‘koopt Waalse waar, dan helpen wij elkaar’ niet al te categorisch van de hand te wijzen, waar het ‘koopt verre waar’ immers ook evidente nadelen heeft.