Wat is de betekenis van de verkiezingsuitslag in Beieren voor Europa? Voor de Duitse deelstaat zelf wordt die als ‘historisch’ beschouwd – een woord dat overigens de laatste jaren aan sterke inflatie onderhevig is, want vrijwel elke verkiezingsuitslag in het Westen wordt tegenwoordig als historisch beschouwd. Dat gold in Amerika al in 2008 voor de verkiezing van Obama, en vervolgens in 2016 voor die van Trump, waarmee in zekere zin die van zijn voorganger ongedaan werd gemaakt. Historisch voor Beieren: hoewel nog veruit de grootste partij, is de CSU haar sinds een halve eeuw vanzelfsprekende meerderheidspositie kwijt.
De uitslag past, allereerst in een inmiddels vertrouwd nieuw Europees patroon: die van verdere politieke versplintering. De twee oude volkspartijen, de christen-democratische en de sociaal-democratische, vroeger in de meeste Europese landen dominant, verliezen zeer fors terrein. Nog dramatischer dan het verlies van de CSU is de halvering van de SPD: ooit met ruim dertig procent van de Beierse stemmen onbetwist de tweede partij, nu in München met nog geen tien procent op de vijfde plaats beland. Spanje, Zweden, Italië, Oostenrijk, Frankrijk, België en Nederland gingen Duitsland voor. Alleen bij de Britten loopt het tot dusverre anders, en houdt de indeling in twee grote machtsblokken stand, maar dat valt niet los te zien van het afwijkende verkiezingssysteem aldaar.
Ook anderszins past de uitslag bij een algemene Europese trend: de opmars van alternatieve partijen op links voor de sociaal-democratie, in casu de Groenen (ook in Nederland; in Spanje Podemos), en, vooral van (extreem-)rechtse populisten. De AfD past in dat opzicht naadloos in het onfrisse rijtje van Le Pen, Wilders & Baudet, het Vlaams Belang, de Zweden-Democraten, de Lega in Italië en anderen, die met hun xenofobe heksenjacht voortdurend tegen de beginselen van de rechtsstaat aanschuren en regelmatig door onsmakelijke uitlatingen – van homeopathische verdunning tot het Holocaustmonument als nationale schande – de pers halen. Wat de exacte vorm betreft dragen zowel die partijen als de ontsporingen van hun voorlieden vaak specifiek nationale karaktertrekken, wortelend in een verkeerd verleden dat voor elk van die landen weer anders is, maar de electorale achtergrond bij hun opkomst is een vrij algemeen Europese.
Een minachting voor het gewone parlementaire bedrijf gaat vaak samen met een voorkeur voor referenda, die dankzij het ‘Gesunde Volksempfinden’ van een vermeende zwijgende meerderheid tot andere politieke uitkomsten zou moeten leiden. Eens zijn de meeste partijen het in hun afkeer van Europa, dat als een bedreiging voor de nationale identiteit wordt afgeschilderd, en van dictatoriale neigingen ten opzichte van de lidstaten wordt beticht. Vooral de Italiaanse vicepremier Salvini buit dit thema dezer dagen in zijn begrotingsconflict met Brussel behendig uit – met een enorme populariteitssprong als resultaat.
Overigens behaalde de AfD in Beieren nu minder stemmen dan vorig jaar bij de Bondsdagverkiezingen in het hele land. Dat geeft ook meteen de grenzen aan: een substantieel deel van het electoraat is ontvankelijk voor ultrarechts gedachtengoed, maar tegelijk is het groeipotentieel niet onbeperkt. Ook Wilders – die als een van Europa’s ultrarechtse veteranen beschouwd mag worden – is in al die jaren nooit verder gekomen dan twintig procent. Dat is veraf van de absolute meerderheid.
Dat wil niet zeggen, dat dat geheel zonder gevolgen en dus zonder gevaren is. Die gevaren zijn tweeledig. Enerzijds bestaat dat uit het deels, in verzwakte vorm, overnemen van de antirechtstatelijke agenda van de rechtse-populisten door de traditionele partijen, vooral die ter rechterzijde. Dat zien wij ook in Nederland, met alle luchtballonnetjes van Dijkhoff. De CSU heeft het, uit vrees voor een nederlaag, ook geprobeerd, en daarmee het verlies naar rechts mogelijk nog iets beperkt weten te houden – wel met gevolg dat nu heel wat van haar kiezers de overstap naar de Groenen hebben gemaakt.
En anderzijds leidt het afkalven van de grote volkspartijen steeds vaker tot zogeheten grote coalities ‘om het land regeerbaar te houden’. Wat eens concurrenten waren, die met elkaar om de kiezersgunst dongen en elkaar als regeringspartij afwisselden, worden zo noodgedwongen partners. Gevolg: toenemende kleurloosheid, die nog meer kiezers van hen vervreemdt. Dat treft vooral de altijd wat minder zichtbare juniorpartner van de twee, in Duitsland nu de SPD, in Nederland onder Rutte-II de PvdA. De keuze voor regeerbaarheid op korte termijn is zo uitstel van executie: zij leidt zo bijna onherroepelijk tot onregeerbaarheid op iets langere termijn. De Grote Coalitie in Berlijn zou nu al onder de vijftig procent van de stemmen blijven steken.
Hoe valt, tenslotte, deze snelle afbraak van de grote pro-Europese volkspartijen te rijmen met de blijkens opiniepeilingen de laatste jaren weer duidelijk stijgende steuncijfers voor Europa? Het aantal voorstanders van een Nexit, Frexit, Grexit of wat voor exit dan ook is duidelijk dalende, en ook het anti-Europese monsterverbond dat nu in Rome zetelt treitert Juncker weliswaar dat het een lust is, maar durft een Italexit bij nader inzien toch niet aan.
Voor die cijfers bestaan m.i. twee verklaringen. Ten eerste het broddelwerk van de Britten: zo’n Brexit blijkt heel wat minder simpel dan clowns als Boris Johnson en Nigel Farage hun kiezers voortoverden. In dat opzicht mag Europa ook Theresa May eeuwig dankbaar zijn dat ze er zo weinig van bakt. Maar de tweede reden is iets minder geruststellend: het gaat bij zo’n enquète om een digitale keuze tussen blijven en vertrekken – tussen weten wat men heeft versus het zwarte gat. Brussel moet zich dan ook niet te rijk rekenen: over de vraag, of de kiezer ook met het daadwerkelijke Europese beleid erg tevreden is, zegt de hoge pro-EU-score niets.
Thomas von der Dunk, 18 oktober 2018