Italië heeft veel aan Frankrijk te danken. Het omgekeerde is ook zo – op cultureel gebied. Vanaf de renaissance werden regelmatig grote Italiaanse kunstenaars binnengehaald, van Leonardo da Vinci tot Bernini. Hoewel men er tijdens het Grand Siècle van de Zonnekoning vanuit ging dat Parijs inmiddels het nieuwe Rome was, bleef een reis naar het oude Rome voor het aankomend talent aan de Académie des Beaux-Arts tot in de dagen van Napoleon III verplicht.
Italië dankt, omgekeerd, mede aan Frankrijk zijn politieke bestaan. In ruil voor Nice en Savoye heeft Napoleon III zich achter de Italiaanse eenwording geschaard. Aan het Franse voorbeeld dankte Italië vervolgens ook sterk zijn politieke systeem. Anders dan het nieuwe federatieve Duitse Keizerrijk, werd het nieuwe Italië een centralistische eenheidsstaat. Waar Pruisen en de andere Duitse vorstendommen in 1871 bleven voortbestaan, en het keizerschap slechts als koepel fungeerde, veegde Piemonte de Italiaanse concurrentie van de kaart, totdat, met de reductie van de Kerkelijke Staat tot het Vaticaan, de hoofdstad van het verenigde Italië van Turijn – na een tussenstop in Florence – naar Rome werd verplaatst.
In staatkundig opzicht zijn de verschillen inmiddels groter. Italië is serieus werk gaan maken van binnenlandse decentralisatie, resulterend in vergaande autonomie voor vijf afwijkende regio’s, het Aostadal (‘Frans’), Zuid-Tirol (‘Oostenrijks’), Friuli (‘Furlaans’) en die twee rare eilanden Sardinië en Sicilië, die zich evenmin gewoon als ‘Italië’ beschouwen. Nu is dàt een verschijnsel dat zich ook in de rest van het land veelvuldig voordoet – denk aan de Lega (Nord), die (ooit) een onafhankelijk Padanië voorstond. Roma ladrona – ‘Rome de dief’: dat is een sentiment t.o.v. de eigen hoofdstad dat maar in weinig andere landen zo breed wordt gedeeld. Nog steeds geldt, anderhalve eeuw na de eenwording, het fameuze dictum van Cavour: “Eindelijk hebben we Italië – nu graag ook nog Italianen”.
In dat opzicht is het verschil met Frankrijk groot. Dat houdt de facto nog stug aan de eenheidsstaat vast. Van serieuze decentralisatie is geen sprake, en waar die in Zuid-Tirol een einde maakte aan ooit zelfs tot bomaanslagen leidende onvrede, is het tekort aan francofilie op Corsica echt nog steeds niet opgelost. In het historische museum in Corte, een plaatsje midden op het eiland, wordt zodoende ongegeneerd gesproken van tweehonderdvijftig jaar Franse bezetting, zoals ik in de zomer van 2017 met eigen ogen kon constateren.
Na de Tweede Wereldoorlog vonden beide landen elkaar binnen de nieuwe EEG relatief makkelijk, vanwege hun gedeelde rekkelijke ‘romaanse’ mentaliteit. Parijs wil binnen Europa de brug tussen noord en zuid vormen, en dat vertaalt zich in minder hekel aan protectionisme en meer hekel aan monetair fetisjisme. Het werpt zich, met steun van de andere romaanse landen, vandaag op als voorstander van een transferunie, waar de meeste germaanse landen niets van willen weten.
Maar waar Parijs en Rome vanouds bondgenoten zijn, staan zij nu tegenover elkaar. In Parijs zetelt met Macron een neoliberale internationalist bij uitstek, in Rome zijn met Salvini en Di Maio twee antiliberale populisten aan de macht. Dat leidt regelmatig tot aanvaringen. Zoals het populisten betaamt, vermeien die zich niet nodeloos met de conventies van fijnbesnaardheid in het diplomatieke verkeer. Zij hebben openlijk hun steun uitgesproken aan de Gele Hesjes die het Élysée zoveel hoofdbrekens bezorgen. Di Maio deed dat vorige week zelfs in Orléans, terwijl Salvini een dag later de hoop uitsprak dat de Fransen “zich zouden bevrijden van een heel slechte president”, die “tegen zijn volk regeert”. Dat was meteen goed voor een rel: Parijs heeft zijn ambassadeur in Rome teruggeroepen.
Een dergelijke openlijke inmenging in de binnenlandse politiek van bevriende landen – waar overigens ook de Grote Populist in Washington niet vies van is – is inderdaad ongehoord, en maakt de formele Franse reactie onvermijdelijk en terecht. Daarbij meent Parijs met reden dat die aanvallen op Macron mede door electorale motieven zijn ingegeven, vanwege de komende Europese verkiezingen.
Maar waar de Franse regering in zo’n geval wel een streep moet trekken, geldt dat voor een commentator niet. En dan moet die toch constateren dat Salvini en Di Maio inhoudelijk met hun kritiek niet gehéél ongelijk hebben. Dat gold ook voor hun evenmin in dank afgenomen opmerkingen over de niet van neokoloniale trekken gespeende Franse Afrikapolitiek. Premier Conte deed het even later in Brussel nog eens dunnetjes over: de hele EU is verworden tot een oligarchisch systeem dat de burgers economisch in de kou laat staan. En speciaal Macron heeft in dat opzicht thuis een gigantisch geloofwaardigheidsprobleem. Dat, zoals Di Maio het formuleerde, “de wind van verandering de Alpen is overgewaaid”, laat zich, hoe onvriendelijk het vast ook is om dat over een andere regeringsleider te zeggen, gezien de permanente protesten in Frankrijk niet helemaal ontkennen.
Daarbij komt dat juist Macron eerder zelf tegenover Rome nogal hoog van de toren geblazen heeft. Toen Rome in juni het aanmeren van een vluchtelingenboot verbood, verweet Macron de Italianen “cynisme en onverantwoordelijkheid”. Dat was, zoals Rome reposteerde, tamelijk hypocriet – Italië vangt al jarenlang (samen met Griekenland, en inmiddels ook Spanje) de bulk van de vluchtelingen op, terwijl Frankrijk ze bij Ventimiglia ijskoud allemaal tegenhoudt.
Er bestaat terecht kritiek op het nul-asylzoekers-beleid van Boedapest, maar bijna alle Europese hoofdsteden wentelen deze last met een beroep op ‘Dublin’ op de mediterrane landen af – Nederland inclusief. Niet alleen Parijs, ook Den Haag blijft, als het om het nakomen van toezeggingen over opvang gaat, uit angst voor eigen populisten totaal in gebreke, en dat maakt de noordelijke kritiek op de Italiaanse populisten onwaarachtig en Dublin op den duur onhoudbaar.
Thomas von der Dunk, 12 februari 2019