Bestaat het Verenigd Koninkrijk over een paar jaar nog wel? De verkiezingsuitslag van donderdag heeft de interne samenhang niet vergroot, en bovendien de verhoudingen met de Europese Unie niet vergemakkelijkt.
Cameron heeft een onverwachts goede uitslag geboekt met de belofte van zowel een referendum over voortzetting van het EU-lidmaatschap, als stevige onderhandelingen met diezelfde EU om voor Groot-Brittannië nog meer uitzonderingen te bedingen, waar het land sinds Thatcher toch al vooral de lusten en nauwelijks de lasten daarvan heeft. De andere lidstaten zien hem al aankomen: meer op-outs zijn nauwelijks mogelijk, en men is het Britse gezeur meer dan beu.
De Liberal-Democrats, de meest eurofiele partij van het land, zijn weggevaagd, en de UKIP, die daarentegen liefst morgen alle bruggen over Het Kanaal zou ophalen, is hen qua stemmenpercentage weer ver gepasseerd. Labour heeft, als verwacht, heel Schotland verloren aan de links-nationalistische SNP, die nu qua zeteltal met afstand de derde partij in Westminster geworden is.
Het belangrijkste is daarmee niet de zege van Cameron, maar de ongekend knallende oorvijg die de Schotten de Engelsen gegeven hebben, en daarmee ook Cameron, omdat hij staat voor alles wat veel Schotten aan Engeland haten.
Dat is de eerste tijdbom die op ontploffen staat. Het SNP-monopolie benoorden de Muur van Hadrianus maakt duidelijk dat het ‘better together’-kamp na haar (met 55% feitelijk best krappe) zege bij het Schotse referendum van vorig jaar te vroeg heeft gejuicht. Het kernprobleem van de Britten lijkt op het Belgische, waar de Vlamen meer rechts en de Wallonen meer links stemmen. Omdat beide volksstammen daar echter getalsmatig redelijk tegen elkaar opgewassen zijn, bestaat in België, bij alle fricties, nog steeds altijd een zeker politiek evenwicht.
In Groot-Brittannië is dat sinds decennia volkomen zoek. Schotland stemt, net als Wales, uitgesproken links, Engeland neigt naar rechts. In Schotland hebben de Tory’s al heel lang niets meer te zoeken, hun zeteltal was daar al jaren tot nagenoeg nul gereduceerd. De Engelsen zijn met 53.000.000 tegenover 5.300.000 Schotten en 3.100.000 Welshmen echter dermate in de meerderheid, dat de laatste twee volkeren er slechts enigszins toedoen als de Engelsen zélf sterk verdeeld zijn.
Vanuit Schots perspectief komt daarmee een ‘gemeenschappelijke’ Britse conservatieve regering neer op een soort buitenlandse bezetting. Vooral sinds de Tory’s met Thatcher een rabiate neoliberale koers zijn ingeslagen, is de kloof met Westminster vergroot.
Dat nu ook Labour uit Schotland is verjaagd, is niet alleen vanwege Schotse nationale sentimenten als zodanig, maar is mede omdat ook Labour, dat omwille van een reële winstkans gedwongen is om met het rechtsere Engelse electoraat rekening te houden, inmiddels voor veel Schotten te neoliberaal geworden is.
Cameron heeft bij het referendum de Schotten gepaaid. maar vervolgens niet zijn politieke koers bijgesteld. Integendeel, om de UKIP de wind uit de zeilen te nemen, is hij nog verder naar rechts afgebogen en heeft hij juist de Engelsen meer invloed beloofd. Voor veel Schotten bevestigt dat het idee dat de Tory’s niet in henzelf geïnteresseerd zijn, maar slechts in hun grondgebied, als noodzakelijk wingewest om Groot-Brittannië niet als Klein-Brittannië te laten eindigen, waarna het door Washington en door Brussel helemaal over het hoofd zal worden gezien.
Die kans is des te groter, omdat nu ook dat door Cameron beloofde referendum er wel komen zal. Als dat tot een Brexit leidt, leidt dat mogelijk ook in het land zelf tot een breuk. De linkse Schotten zijn namelijk pro-Europees, en voelen er zeer weinig voor om onder een rechtse Britse regering, die de huidige EU vooral als een hindernis voor een nog rechtser beleid beschouwt, compleet voor het isolement te kiezen. Zij zouden dan wel eens liever zonder Londen onder Brussel dan zonder Brussel onder Londen kunnen willen vallen.
In Nederland wordt een Brexit voorgesteld als een ramp. Maar is die wel zo erg? In machtspolitiek opzicht is Londen eigenlijk al irrelevant geworden, door buiten de Euro te blijven: wat voor de financiële crisis telt is wat de Duitsers van de Fransen en Grieken vinden – niet de opinie van de Britten. En in Minsk, bij het sluiten van het Russisch-Oekraïense bestand, was Cameron niet eens aanwezig.
Ofschoon een Brexit, net als een Grexit, het risico op verder afbrokkelen van de EU in zich bergt – en de ene exit de kans op de andere vergroot, omdat daarmee een politiek taboe doorbroken wordt – zou zij zowel voor de interne slagkracht van de EU, als voor de kiezerssteun wel eens positief kunnen uitvallen.
Londen is namelijk niet lid geworden om van de EU iets te maken, maar om te verhinderen dat de ánderen er iets van maken. Omdat een grotere unie een lossere unie betekent, pleit het altijd voor verdere geografische uitbreiding, onder het motto: hoe meer zielen, hoe minder vreugd. Alleen dan kan het zijn mentale spagaat tussen Amerika, Europa en de resten van het eigen Empire volhouden.
Voor Londen is Europa vooral een afzetmarkt, waarbij de financiële belangen van de City voorop staan. Wel de lusten, niet de lasten betekent namelijk: een neoliberale koers met meer flexibilisering en privatisering, en vooral geen belemmerende regels die werknemers beschermen. Laat het nu juist dat beleid zijn, waardoor veel Europeanen inmiddels met wantrouwen naar Brussel lijken.
Europa treedt, mede als gevolg van Britse blokkades, te weinig op als beschermer van sociale rechten, en bepleit integendeel, onder het motto van één vrije grenzenloze markt, in feite de afbraak van de welvaartstaat. Zonder Britten zou het makkelijker kunnen zijn om die in stand te houden: voor veel burgers een basisvoorwaarde om ‘Europa’ niet meer als vijand, maar weer als vriend te zien.
Thomas von der Dunk, 8 mei 2015