Over de doden niets dan goeds, zo luidt een gangbare ‘fatsoensregel’ in het maatschappelijk verkeer. In veel terugblikken na overlijden heerst dan ook een milde ondertoon, waarbij de pluspunten zwaarder aangezet worden, en de negatieve kanten wat minder aandacht krijgen. Ook bij het overlijden van Silvio Berlusconi enige weken terug was toch een zekere welwillendheid troef.
Het is een uitgangspunt waarmee een historicus weinig kan beginnen. En zeker in het geval van Berlusconi is daar, gezien de situatie waarin ook zijn eigen land mede door zijn toedoen is beland, weinig reden voor. Met Berlusconi had Europa zijn eigen Trump, lang voor The Donald zélf op het idee kwam om zich voor het presidentschap kandidaat te stellen. Of die laatste dat voorbeeld nodig had, is overigens de vraag, want Trump maakt niet de indruk enig voorbeeld nodig te hebben: daarvoor is zijn maniakale ego als permanente drijfveer naar nog meer aandacht veel te groot.
Beiden huldig(d)en het uitgangspunt dat – zoals Emil Ratelband het ooit formuleerde – ‘succes een keuze is’, en falen voor hen dus niet in aanmerking kwam. Net als Trump heeft Berlusconi zich nooit bij zijn verkiezingsnederlaag neergelegd, en is steeds naar terugkeer aan de macht blijven streven. De verslaving aan aandacht stond centraal, en beheersing van de media was daarvoor cruciaal. Net als Trump kende Berlusconi daarbij zowel als zakenman als als politicus geen enkele moraal, zag hij vrouwen als gebruiksvoorwerp en kreeg hij zo de nodige aanklachten wegens wangedrag aan de broek. Wat ‘grab them by the pussy’ voor Donald was, waren de bunga-bunga-feestjes voor Silvio.
Hun mede op ongemanierdheid gebaseerde persoonlijke succes vormde in zekere zin ook de bron voor hun electorale succes: een deel van hun kiezers vond het prachtig, en herkende in beide selfmade-men het eigen levensideaal, waarbij zij – omdat de meesten van die kiezers dat zélf geenszins bereikt hadden – tevens hun frustraties verwoordden. Daarbij wisten beiden handig in te spelen op latente angst voor ‘ultra-links’ dat ‘alles’ zou willen afpakken, en op xenofobe onderbuikgevoelens jegens vreemdelingen, voor wie hetzelfde gelden zou.
Nadat Berlusconi met zijn platte populisme – en daarin schuilt ook de parallel met de aanhoudende ontwrichting van de Amerikaanse Republikeinen door Trump – van de ineenstorting van de christen-democraten had geprofiteerd, kent het Italiaanse partijenlandschap geen normale gematigde rechtse partij meer. Uiteindelijk zijn we zo honderd jaar na Mussolini vorig najaar bij Meloni beland.
Waarin de laatste zich overigens wel van Berlusconi onderscheidt, is de verschillende houding jegens de Russische agressieoorlog. Berlusconi is, ondanks alle Russische gruweldaden, stug partij voor zijn ‘vriend’ Poetin blijven kiezen. In dat opzicht is Europa nu van een belangrijke stoorzender verlost.
Zeker: Berlusconi was in dat opzicht niet de enige Poetin-liefhebber – ten onzent hebben we Thierry Baudet en bij de oosterburen Gerhard Schröder. Maar de eerste heeft zichzelf door steeds bizardere complottheorieën volledig van de rest van de wereld geïsoleerd, en de tweede is door zijn eigen partij uitgekotst. Een politieke rol speelde Schröder niet meer, en anders dan Berlusconi was hij ook niets steeds bezig met een poging tot comeback.
Berlusconi’s belangrijkste Europese geestverwant in Poetin-vraagstukken is momenteel de Hongaarse premier Viktor Orbán, die al jaren lang met veto-dreigementen de Europese Unie chanteert. Even corrupt als Berlusconi, huldigt Orbán dezelfde nihilistische opvattingen over democratie, rechtstaat en politiek het algemeen: alles staat in dienst van zijn eigen machtsbehoud, over enige inhoudelijke visie beschikt hij amper – een essentieel verschil met de ultrarechtse Poolse regering, die juist ideologisch zeer gedreven is.
Vanwege het vetorecht waarover Hongarije als elke andere lidstaat beschikt, kan het strenge Europese strafmaatregelen wegens schending van de rechtstaat voorkomen door te dreigen in zulk geval een collectief Europees veiligheidsbeleid te blokkeren. Dat betreft de hulp aan Oekraïne, sancties tegen Rusland, maar ook, net als bij Erdogan, zoiets als het Zweedse NAVO-lidmaatschap.
Maar nu ligt er een mogelijkheid om Budapest op een gevoelige plek te raken, waarbij Orbán dat zelf niet verhinderen kan: het roulerende voorzitterschap van de EU. In 2024 is in beginsel Hongarije aan de beurt, in 2025 Polen. Het zou, gezien de systematische chantagepolitiek van beide betrokken regeringen en hun omgang met de waarden van de rechtstaat – en van Hongarije daarenboven de opstelling jegens Poetin – een blamage voor de EU zijn, als het in de huidige omstandigheden tot zo’n voorzitterschap kwam.
Terecht heeft het Europese Parlement er nu reeds op aangedrongen om in dit geval beide landen over te slaan. De wettige mogelijkheid daarvoor bestaat – het komt op politieke wil en moed van de andere lidstaten aan. De hamvraag is of die voldoende is om het daaruit voortvloeiende ongemak – en het voorspelbare gebrul over ‘discriminatie’ vanuit Boedapest en Warschau – te trotseren. Het verleden biedt niet fantastisch veel hoop, in dat opzicht heeft men zich te vaak opportunistisch getoond teneinde zaken te kunnen doen. Ook de Haagse reactie bij monde van Wopke Hoekstra was weer van het vertrouwde ’tut-tut-ho-ho’.
Maar het wordt eindelijk tijd een duidelijk voorbeeld te stellen. Daarbij is het van strategisch voordeel dat de grootste zondaar, Hongarije, als eerste aan de beurt is – dat heeft door zijn propoetinisme ook veel sympathie van voormalige vaste bondgenoot Polen verspeelt. Als men nu de moed heeft door te zetten, is dat een meteen een waarschuwing aan Warschau, die daar niet zal worden misverstaan.
Thomas von der Dunk, 23 juni 2023