Er bestaat amper iets gênanters dan politici die staan te juichen bij hun eigen nederlaag. Wat dat betreft was ‘2016’ toch weer een slappe herhaling van ‘2005’, toen, bij het vorige referendum over Europa, de voorstanders van de Grondwet met nagenoeg hetzelfde percentage onderuit gingen, als nu de voorstanders van het associatieverdrag met Oekraïne. Belangrijkste verschil: toen een behoorlijk hoge opkomst, nu amper de helft daarvan.
Een van de hoofdmotieven voor de nee-stemmers vormde hun angst dat het associatieverdrag een opstapje zou vormen voor een lidmaatschap. Ofschoon het verdrag daar nergens van rept, is die angst tegelijk niet geheel onbegrijpelijk, omdat het verdrag het ook niet nadrukkelijk uitsluit: de Polen, Balten, Zweden en Britten waren tegen zo’n clausule, want die zijn juist zeer geporteerd voor een dergelijk toekomstperspectief.
En ook Oekraïne zelf heeft bij het bereiken van een positieve uitslag niet echt meegeholpen. Niet alleen, omdat een van de Europese Hoffnungsträger voor de grondige aanpak van de notoire corruptie in dat land, minister Abromavicius van Economische Zaken, er even eerder het bijltje bij had neergegooid, aangezien hij zijn taak kennelijk als hopeloos beschouwde. En niet alleen, omdat vlak voor Referendumdag naast de naam van Poetin ook die van Porosjenko in de Panama Papers opdook, wat het beeld van een zelfzuchtige Oekraïense oligarchenelite bij de eurosceptische kiezer alleen maar versterkte.
Ook droeg Porosjenko namelijk op een andere wijze zelf munitie aan voor het nee-kamp. En wel, door tegenover zijn eigen volk het associatieverdrag stelselmatig als een eerste stap op weg naar het EU-lidmaatschap te presenteren. En het is natuurlijk ook inderdaad niet – dat was desinformatie van de voorstanders – een ‘gewoon’ handelsverdrag, vergelijkbaar met dat met pakweg Chili. Het is aanmerkelijk dikker, en dient duidelijk, mede vanwege een militaire paragraaf, geostrategische doelen: Oekraïne in het westerse kamp krijgen.
Voor dat laatste valt heel wat te zeggen – voor mij was het juist de hoofdreden om toch ‘ja’ aan te kruisen, in de SP-kritiek op het neoliberale economische karakter kan ik best een stuk meegaan – maar dan moet het kabinet daar ook open voor uit durven komen, en zich niet angstvallig tot een handelsbabbeltje beperken.
Zeker, van enige concrete voorbereiding van een EU-lidmaatschap is met dit handelsaccoord geen sprake; wel is het zo, dat mocht Oekraïne ooit – over vele decennia – inderdaad toch EU-lid worden, dit accoord achteraf natuurlijk als een eerste stapje in die richting beschouwd zal worden. Maar zo’n uitkomst staat op zich geenszins vast. Anders gezegd: zo’n accoord is misschien een noodzakelijke voorwaarde voor een lidmaatschap, maar een lidmaatschap niet het noodzakelijke resultaat van zo’n accoord.
Dat Porosjenko tegenover zijn kiezers een ander verhaal houdt en wel die directe relatie legt, is om zijn eigen binnenlandse positie te verstevigen en om al diegenen in eigen land die – uit scepsis inzake de Europese wil om Oekraïne te helpen – gevoelig zijn voor de Russische lokroep, te tonen dat zijn op Europa gerichte koers niet zinloos is, maar daarentegen juist loont. Toch verbaast het dat vanuit Den Haag niemand gepoogd heeft (of erin geslaagd is?) hem duidelijk te maken dat het met het oog op een door hem gewenst ‘ja’ verstandig zou zijn even zijn mond te houden. Nu bleek hij de beste bondgenoot van Thierry Baudet.
Daarbij komt dat zowel de Europese als de Nederlandse politiek de afgelopen jaren de kiezer toch wel enige reden heeft gegeven om mooie verzekeringen – ‘zo’n vaart loopt het niet’ – met het nodige wantrouwen te bejegenen. Denk alleen aan de schier eindeloze reeks holle beloftes – van ‘geen cent meer naar de Grieken’ en ‘het aantal asylzoekers gaat naar nul’ tot ‘een proefverlof voor Volkert van der G. maak ik niet mee’ – waarmee een Rutte het overlopen van zijn kiezers naar Wilders heeft trachten te voorkomen. Ongeloofwaardige beloftes uit doorzichtige electorale motieven: dat keert zich tenslotte altijd tegen je.
Ook ‘Brussel’ staat – als gevolg van allerlei abrupte koerswijzigingen – in de ogen van veel kiezers niet bepaald als betrouwbaar bekend. Frankrijk blijft ongestraft de drieprocentsnorm schenden – en hoe staat het er écht voor met dat hervormingsprogramma in Griekenland? Of dat ‘No bailout’: wat is er van die rotsvaste verzekering terecht gekomen? Dat dat uitgangspunt toch steeds weer losgelaten wordt, is niet onbegrijpelijk – maar dat dan door de kiezer aan zulke rotsvaste verzekeringen geen waarde wordt gehecht, is dat vervolgens evenmin.
Dat geldt dus in zijn ogen eveneens voor die andere spijkerharde Brusselse garantie: nee, dit associatieverdrag zal nooit, never dienen als een opmaat tot een lidmaatschap, want – zo, het hoofdargument – Oekraïne zal nog in geen decennia aan de toetredingsvoorwaarden voldoen. Dat laatste is zo – maar hoe hard zijn straks die voorwaarden, als er plots heel andere factoren in het spel komen die dan in het besluitvormingsproces zwaarder gaan wegen?
In dat opzicht zullen velen de omgang met Turkije als een veeg teken beschouwen. Jarenlang werd door Europa met reden de boot afgehouden – met Erdogan wordt Turkije steeds autocratischer – maar onder druk bleek afgelopen maanden plots alles vloeibaar te worden.
Ofschoon Ankara vandaag aan de Kopenhagencriteria minder voldoet dan ooit, heeft de vluchtelingencrisis ervoor gezorgd dat alle bezwaren tegen toetredingsonderhandelingen ijlings zijn ingeslikt. Ofschoon ik zelf niet denk dat die nu tot veel zullen leiden, is het niet vreemd dat de doorsneekiezer dan verzekeringen over eeuwig-harde toetredingseisen voor Oekraïne eenvoudigweg niet gelooft.