Wat bezielt in hemelsnaam de Europese Commissie? Hoeveel eigen glazen gaat zij nog ingooien? Als hij de tegenstanders van Europa extra munitie wil verschaffen, moet Jean-Claude Juncker vooral zo doorgaan. Twee recente blunders kan hij op zijn conto schrijven, die illustreren hoezeer hij van de buitenwereld losgezongen is en hij zijn politieke houdbaarheidsdatum overschreden heeft.
De eerste is uiteraard de kwestie-Selmayr: de achterbakse promotie van een persoonlijke favoriet, die voor een groot deel van het Europese electoraat een schoolvoorbeeld zal vormen van het ouderwetse internationale old-boys-network van handjeklap, waarmee Brussel toch al zo sterk wordt geassocieerd. En de obstinate verdediging van Juncker en de zijnen van de bewandelde weg maakt het alleen maar erger – inclusief zijn hautaine bejegening van alle critici.
Terecht maakt het Europese Parlement van de kwestie – en speciaal ook van dat laatste punt – een groot nummer. Alleen faalt het vervolgens met de weigering echt door te bijten, omdat de twee grootste fracties – de christen-democraten en de sociaal-democraten – er uiteindelijk geen politieke consequenties aan durven te verbinden. Dat zou evenwel wel moeten, als het parlement – de enige instantie met democratische legitimatie in Brussel – echt macht en gezag wil krijgen.
En het zou ook de logische consequentie zijn van de politisering die Juncker zélf heeft nagestreefd: niet meer die oude afhankelijkheid van de nationale regeringen, die in samenstelling en optreden van de commissie tot een balanceeract tussen de hoofdsteden dwong, maar een eigen mandaat, direct gebaseerd op het Europese electoraat als geheel. Dat wordt vertegenwoordigd door het Europese parlement.
Ja: dat zou de moed moeten hebben om Juncker desnoods naar huis te sturen, als hij halsstarrig weigert inzake Selmayr op zijn schreden terug te keren. En als dat dan de val van de hele commissie betekent, dan moet dat maar. Eén keer stevig doorpakken is voldoende voor twee wezenlijke democratische verbeteringen: het (be)vestigt het primaat van de volksvertegenwoordiging, en maakt een einde aan de chantage-mogelijkheid die de Europese Commissie nu bezit om het politieke voortbestaan van één deraillerend lid (al is het de voorzitter) aan dat van alle anderen te koppelen, en zich daarmee de facto politiek onaantastbaar te maken.
Die noodzaak tot correctie geldt overigens ook voor die andere recente uitglijder van de commissie: het al eerder eens door Juncker gelanceerde idee om de Europese Unie op korte termijn met een aantal staten op de Westelijke Balkan uit te breiden. We zien hier een trekje dat Juncker gemeen heeft met menige CEO van een groot bedrijf. Stilstand heet achteruitgang: we moeten altijd groeien. Zoals in het hedendaagse hyperkapitalisme ondernemen vooral overnemen geworden is, zo wil ook de Europese Commissie nu met overnames de vlucht naar voren wagen: de eerste westelijke Balkanlanden moeten vanaf 2025 bij de EU. In 2025!
Ieder die ook maar iets weet van de hardnekkige corruptie in landen als Albanië en Macedonië, die nauw verweven is met een diepgewortelde cliëntelistische maatschappijstructuur, beseft dat het een volslagen illusie is om te denken dat deze landen in slechts zeven jaar tijd (!) aan de Kopenhagencriteria zullen voldoen. IS de les van de voorbarige toetreding van Roemenië en Bulgarije – nu al elf jaar lid en nog vrijwel geen stap opgeschoten – totaal vergeten?
Misschien dat het er straks, net als indertijd met Boekarest en Sofia, ook in Tirane en Skopje op papier mooi uitziet, maar papier is in deze contreien geduldig. Een echte metamorfose van de maatschappij, zodat zij daadwerkelijk aan de Europese criteria van democratie, rechtstaat en fatsoenlijk bestuur voldoet, is niet een kwestie van een paar jaar, maar van generaties.
En wat als die landen, dankzij mooie papieren, zijn toegetreden, en het vervolgens inderdaad allemaal façade blijkt te zijn, of de boel weer ontspoort? Heeft Brussel dan echt de mogelijkheid om falende lidstaten in het gareel te dwingen? Het uitzichtloze geworstel met de steeds autocratischer regeringen in Warschau en Budapest die elkaar wederzijds de hand boven het hoofd houden, mede uitvloeisel van een vetorecht voor alle lidstaten, geeft het antwoord.
Daarbij is bovendien aannemelijk dat de machthebbers in zulke nieuwe Balkanlidstaten eerder de illiberale opvattingen van Orban en Kaczynski delen, en dus hun kamp zullen versterken. Omgekeerd zal een Europese Unie waarin die stem zwaarder klinkt de euroscepsis bij het electoraat in de ‘oude’ lidstaten slechts verder versterken. Het ‘geen cent meer naar de Grieken’ zal dan nog luider klinken, en de – vergeefse – roep om ‘eerst hervormen, dan pas betalen’ ook.
Alleen in een vlaag van volslagen verstandsverbijstering kan dus een verantwoordelijk politicus suggereren dat de Europese Unie heel snel verder uitbreiden moet. Toch vraagt ook politiek verstandsverbijstering om een verklaring. Een van de argumenten voor die haast is de angst voor uitbreiding van de Russische, Turkse of Chinese invloedsfeer, als Brussel stil blijft zitten.
En inderdaad schuilt vooral in de Chinese expansie een groot probleem. Maar die zou vooral moeten dwingen tot heroverweging van een verblind neoliberaal beleid, waarbij de Grieken in het kader van de ‘privatisering’ de haven van Piraeus aan Peking hebben moeten verkopen – dat is dus nu een omgekeerd Hong-Kong – en tal van Europese landen, waaronder Nederland, vanwege kortetermijnsprofijt op nationale handelsmissies hun technologische kennis aan China verpatsen.
En wat tenslotte de Westelijke Balkan betreft: het is zeker van geostrategisch belang deze regio nauwer aan Europa te binden. Maar dat kan dan de eerste decennia niet anders zijn dan in de vorm van een B-lidmaatschap zonder stemrecht, want anders blaast de EU zich om bovengenoemde redenen op termijn zelf op.
Thomas von der Dunk, 23 april 2018