Van de week is een nieuwe regering aangetreden. Nee, niet op het Binnenhof – daar neemt men voor zoiets de tijd – maar die bij de oosterburen is misschien niet minder belangrijk dan onze eigen, mocht die er ooit komen. Indachtig het woord van wijlen Thijs Wöltgens, die een kwart eeuw geleden eens opmerkte dat als we écht invloed in de wereld wilden hebben, Nederland moest toetreden tot de Bondsrepubliek, want dan was het daarbinnen meteen de machtigste deelstaat.
In ons Land van het Eeuwigdurend Overleg – zie ook de coronacrisisaanpak – geldt intussen nog steeds wat ooit werd gezegd over de regenten van de oude Republiek: ze deden een plas en lieten de zaak zoals het was. Een groot contrast met de betoonde voortvarendheid in Berlijn. Dat is het verschil tussen A- en B-landen: naar A-landen kijkt iedereen als eerste in geval van een internationaal conflict, naar B-landen kijkt dan amper iemand om. Denk aan de Amerikaanse inval in Irak: tegen de tijd dat het kabinet Balkenende-zoveel, door interne verdeeldheid opgehouden, een keuze had gemaakt tussen de standpunten van Bush en Blair versus Chirac en Schröder, was dat eigenlijk al niet meer relevant.
Een A-land is dus eerder genoodzaakt snel een parate regering te hebben; in een B-land kan dat wachten. In het eerste geval is derhalve in het Westen ook het democratische stelsel vooral op machtsvorming gericht – in Washington en Parijs weten ze de dag na de verkiezingen meteen wie de baas is, in Londen raken ze in paniek als ze dat niet meteen binnen een dag weten – en in B-landen op representatie: als elk geluid, hoe onzinnig ook, maar kan worden gehoord. Niet toevallig vormt in Nederland de rondvraag het emotionele hoogtepunt van elke vergadering, omdat dan zelfs het meest irrelevante ei kan worden gelegd.
Kabinetsformaties die een half of heel jaar duren: dat kunnen ze zich alleen in Nederland en België veroorloven. Of in Luxemburg, maar daarvan houdt niemand het in zo’n geval zelfs überhaupt bij. Het betekent ook: in een A-land doen regeringswisselingen er internationaal gewoon meer toe.
Zelfs Nederland houdt eerder zijn hart vast bij Duitse regeringswisselingen dan bij eigen. Als dat maar goed gaat: dat was de ondertoon van de reacties bij ons na het vertrek van Kohl in 1998 en na dat van Merkel nu. Wij zijn nog meer op politieke rust in Berlijn gesteld dan de Duitsers zelf. Misschien omdat ginds regeringswisselingen inderdaad iets meer uit kunnen maken dan bij ons in het poldermoeras. De Duitse politieke insteek is namelijk in elk geval niet die van: we doen een plas en laten de boel zoals het was.
Met een elan van optimistische voortvarendheid dat in Den Haag voor het laatst met het aantreden van het eerste paarse kabinet-Kok in 1994 is vertoond, wil de nieuwe Duitse Ampelkoalition een aantal kwesties te lijf, die onder de grote coalities van Merkel toch te veel zijn versloft.
Of dat allemaal ook gaat lukken is een tweede – tussen doom en daad, U weet wel… – maar reeds die nieuwe insteek zal eveneens gevolgen hebben voor de beleidsruimte die Nederland nationaal en internationaal heeft.
Berlijn zet om te beginnen vol in op Europa, waarbij grote woorden niet worden geschuwd. Woorden die in Den Haag absoluut taboe zijn, zeker in de kring van VVD en CDA, waar het afgelopen decennium, beheerst door electorale angst, een eurosceptische lijn is omarmd, althans naar buiten toe, want als puntje bij paaltje komt stemt Den Haag in Brussel wel met het meeste in. Dat weet men ginds ook,
Voor de nieuwe Duitse coalitie is bijvoorbeeld nog meer dan voor de oude Europa méér dan slechts een markt die goed is voor de eigen kaas- en aardappelafzet, zoals Uri Rosenthal indertijd op Buitenlandse Zaken het belang van het EU-lidmaatschap voor Nederland definieerde. Ook onder Merkel zijn om die reden stappen gezet – eurobonds en coronasteun – waar Den Haag van gruwde, omdat men in Berlijn (net als in Parijs) nu eenmaal geopolitiek wat verder kijkt dan de lezersrubriek van De Telegraaf.
Dus reken er maar op dat er meer initiatieven komen voor strakkere afstemming van het beleid van de lidstaten op tal van terreinen. In één opzicht – en dat is sowieso het voordeel van regeringswisselingen – hebben Scholz & Co namelijk de handen nog vrij: anders dan bij Mark Rutte of Boris Johnson hoeft de helft van hun bezigheden nu nog niet te bestaan uit afleidingsmanoeuvres als ze door het zoveelste achterhaalde vroegere leugentje in politieke problemen dreigen te komen.
De hernieuwde Duitse nadruk op Europa valt niet los te zien van een gevoel van urgentie, dat Den Haag ontbeert. Neem het klimaatbeleid: in Berlijn een keuze van de verantwoordelijke politici zélf, in Den Haag, door een jarenlang gebrek aan moed tot kiezen van de verantwoordelijke politici, daarentegen vooral door de rechter afgedwongen: dat is hier de enige manier om dreigende trekkerterreur en Telegraafhysterie te pareren.
Nieuwe Duitse klimaatinitiatieven in Europa zullen de druk op Nederland, toch al herhaaldelijk door Brussel wegens het niet nakomen van verplichtingen op de vingers getikt, versterken. Wat dat betreft zou het vertrek van Shell wel eens bevrijdend kunnen werken, want dat hobbelt – anders dan Unilever – op het vlak van klimaatbeleid gigantisch achteraan, zodat díe obstructie nu verzwakt is.
Ook in de coronacrisis zal de Duitse koerswijziging inzake verplichte vaccinatie voor Nederland consequenties hebben: als steeds meer landen ertoe overgaan, ontkomt ook Den Haag niet aan discussie daarover, op straffe van een vacantiegangersisolement de komende zomer. En dan is er de (althans aangekondigde) wijziging van de koers aangaande rechtstaat en democratie, zowel waar het Europese zondaren als het schurkenregimes buitengaats betreft.
Thomas von der Dunk, 12 december 2021