Het was een merkwaardig feestje een paar weken geleden: de bijeenkomst bij gelegenheid van het zeventigjarige bestaan van de NAVO. Ofschoon het ledental gestaag groeiende is – iets wat voor de meeste verenigingen toch reden tot vreugde zou zijn – was de sfeer niet al te best. En het belangrijkste lid, waarop de club decennialang dreef, zagen de anderen ditmaal eigenlijk liever niet komen, uit vrees dat het onappetijtelijke taal zou uitslaan.
Donald Trump is immers de eerste Amerikaanse president die openlijk zijn twijfel aan het Noord-Atlantisch bondgenootschap ten toon heeft gespreid. Vooral kort na zijn aantreden, maar er bestaat nog steeds twijfel of zijn twijfel van toen wel helemaal verdwenen is. Niet alleen door meermalen vraagtekens te zetten bij de grondslag dat de leden elkaar zullen verdedigen – zoals in het geval van Montenegro, ‘een land verweg waarvan wij weinig weten’, om met Neville Chamberlain anno 1938 inzake Tsjechoslowakije te spreken.
Of door de Amerikaanse bereidwilligheid daartoe in afzonderlijke gevallen geheel afhankelijk te (dreigen) maken van de financiële bijdrage van de desbetreffende lidstaat, waarbij hij, getuige zijn voortdurende gescherm met handelsoorlogen op basis van zijn electorale America-First-principe, de korte-termijns-economische en lange-termijns-militaire belangen van de Verenigde Staten geheel in elkaar laat overvloeien.
Ook doordat hij zich, zelf een nationalistisch populist met autoritaire trekken, duidelijk meer thuis lijkt te voelen bij nationalistische autocraten als Poetin en Bolsonaro dan bij de herhaaldelijk door hem geschoffeerde democraten Theresa May en Angela Merkel, nog afgezien van zijn evidente misogynie, die hij zowel met deze autocraten als met hun bewonderaars binnen Europa deelt, tot Victor Orban en Thierry Baudet toe. Ook heeft Trump, vermoedelijk mede vanwege die instinctieve zielsverwantschap, al tenminste één keer openlijk meer waarde gehecht aan de verzekering van Poetin dan aan de informatie van zijn eigen inlichtingendiensten.
Maar niet alleen worstelt de NAVO, die dankzij de toenemende assertiviteit, zo niet agressiviteit van het Kremlin, inmiddels toch weer over een duidelijke tegenstander en dus bestaansreden beschikt, met een groeiende tegenstelling tussen Amerika en Europa, nu China steeds meer als de grote tegenstrever wordt gezien. Ook binnen Europa is het steeds moeilijker om tot één lijn naar buiten te komen, mede omdat het ook steeds moeilijker is om tot één lijn naar binnen te komen, bijvoorbeeld waar het de democratische waarden als grondslag van zowel de NAVO als de EU betreft. Denk voor het eerste bijvoorbeeld aan Erdogans Turkije, ook al lijkt zijn almachtsfantasie met het verlies van Ankara en Istanbul bij de jongste gemeenteraadsverkiezingen een duchtige knauw te hebben gekregen.
Hoezeer er ook nog landen zijn die staan te dringen om toe te mogen treden – naast die op de westelijke Balkan ook Oekraïne, dat heeft ook de nieuwe president Zelensky benadrukt – staat de interne samenhang steeds verder onder druk. Op het gebied van de rechtsstatelijkheid slaagt Frans Timmermans er niet in om een steeds verder ontsporend Polen en Hongarije tot een wezenlijke koerswijziging te dwingen, omdat beide landen elkaar de hand boven het hoofd houden, daarin ook steeds meer steun vindend bij de inmiddels Europabrede nationalistische beweging, die inmiddels eveneens in Rome sterk de toon is gaan zetten.
Er wordt zo aan alle kanten aan de Europese Unie getrokken, misschien wel meer dan ooit. Nee: bijna niemand wil er inmiddels meer uit – het Brexit-drama heeft inmiddels zelfs Baudet, voor wie meedoen aan Brussel jarenlang gelijkstond aan de Ondergang van de Boreale Beschaving, tot binnensmonds gemompel over eventuele een Nexit gedwongen. Je krijgt – en daar is toch wel wat voor nodig – nog bijna met Derk Jan Eppink te doen, die als columnist altijd rechtlijnig kon zijn, maar zich nu als Europees lijsttrekker in vele kronkels zal moeten wringen.
Maar de Brexit werkt wel in Brussel verlammend, en zuigt er alle energie op. Wat het eerste betreft: wie gelooft dat Westminster er, na drie mislukte stemmingen, binnen een maand wèl uit is, en daarmee ook bijtijds de unie uit is, is een rasoptimist. Wat nu dreigt is dat Britse deelname aan de Europese verkiezingen tot een monsterzege van boze Brexiteers leidt, die er vervolgens van alles aan zullen doen om Brussel van binnenuit te verlammen – Nigel Farage heeft er al mee gedreigd. En wat als May ten val komt voor Londen de unie verlaat? Is de laatste dan wel Boris-proof?
Door deze al drie jaar voortetterende tragikomedie, die door zijn uitzichtloosheid – The noes have it, the noes have it, werkelijk geen enkel voorstel leidde in het Lagerhuis de afgelopen maanden tot een meerderheid voor een ja – – het morele failliet van de Britse democratie illustreert, kan Brussel onvoldoende aandacht aan de grote externe uitdagingen besteden. En dat zijn er minstens drie.
Ten eerste China, dat er met zijn Zijderoute in slaagt om de facto steeds meer landen uit het Europese blok los te weken, en daardoor een eensgezind optreden tegenover China steeds vaker onmogelijk maakt. Ten tweede Rusland, dat inzake de Krim en de Donbass geen sjoege geeft, en zo een formele toenadering van Oekraïne tot Europa belemmert, omdat nieuwe leden geen grensproblemen met zich mee mogen nemen. Ten derde de instabiliteit in de Arabische wereld, waar het nu in Algerije, Libië en Soedan gist. Dat het relatieve succes van Tunesië ook elders navolging krijgt, is een evident Europees belang, al was het maar met het oog op anders dreigende nieuwe vluchtelingenstromen, die de belangrijkste grondstof voor de anti-Europese populisten in Europa vormen.
Thomas von der Dunk, 24 april 2019