administrator_ebn

Bestuurskunde: Het Europese ideaal

‘Bestuurskunde: Het Europese ideaal’

Het juninummer van het tijdschrift Bestuurskunde staat in het teken van het Europese ideaal. Het themanummer, samengesteld door gastredacteuren Mendeltje van Keulen (Instituut Clingendael i) en Esther Versluis (Universiteit Maastricht i) bespreekt de Europese ambities van de Nederlandse burgers en de Haagse politiek.

De EU wordt geconfronteerd met een groot aantal mondiale en regionale uitdagingen. Met die actualiteit zijn de vraag naar het belang en de mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking, en daarmee naar de gewenste vorm en inhoud van Europese samenwerking, onlosmakelijk verbonden.

Dit blijkt om te beginnen uit de bijdrage van Mathieu Segers die het Europese ideaal in Nederland beziet vanuit historisch perspectief. Twee ‘oude’ vraagstukken, de Duitse en de Oriëntaalse kwestie, bepaalden lang de Nederlandse Europapolitiek. Deze dilemma’s manifesteren zich heden ten dage nog altijd in uiterst actuele vraagstukken als de economische crisis en het energievraagstuk. De auteur concludeert dat, bijvoorbeeld, meer rekening moet worden gehouden met de centrale rol van Duitsland in dit krachtenveld. Dergelijke fundamentele keuzes lijken in Den Haag geen onderwerp van discussie.

Gebrek aan keuze karakteriseert ook de Nederlandse positionering in concrete beleidsaangelegenheden op de Europese agenda. De bijdrage van Jan Rood, Louise van Schaik, Rob Boudewijn en Mirte van den Berge behandelt het klimaat- en energiebeleid, beleid ten aanzien van de uitbreiding van de EU en asiel- en migratiebeleid. Op geen van de besproken terreinen is sprake van een overkoepelende strategie. Als al over strategiedocumenten wordt gesproken, gaat het over de jaarlijkse ‘Staat van de Europese Unie’ – een begrotingsbijlage die vooral bekend staat om zijn weergave van de Europese agenda. Anderzijds komt uit deze capita selecta het beeld naar voren van een Nederlandse overheid die zowel op mondiaal als EU niveau een actieve rol ambieert (klimaat, asiel en migratiebeleid) en ook niet te beroerd is om her en der kritische opvattingen terzake uit te dragen (EU uitbreiding). Het beeld van Nederland als een krachteloze en willoze speelbal van de Europese toekomst moet dan ook worden ontkracht.

Dit is in lijn met het pleidooi van gastcolumnist Alexander Pechtold i. Deze politicus daagde staatssecretaris Timmermans i met een breed gesteunde Kamermotie uit een visie te ontwikkelen op de “EU in 2030”. Als het aan Pechtold zelf ligt, is het duidelijk. In 2030 hebben alle EU landen de euro, is er stevig bancair toezicht en een gemeenschappelijk energiebeleid. Duidelijk is ook: Nederland moet aan het stuur zitten om dit ideaal te bereiken.

En hoe zit het met het Europese ideaal van de Nederlanders? Het artikel van Charlotte Wennekers constateert op basis van cijfers over opvattingen over Europese integratie, dat het Nederlandse ‘nee’ tegen de Europese Grondwet i in 2005 niet verklaard kan worden door Eurosceptische burgers. Probleem is dat de meeste Nederlanders weliswaar stabiele basisopvattingen over Europa hebben, maar dat deze opvattingen willekeuriger worden naarmate enquêtevragen ingewikkelder en specifieker worden. Het artikel van Wennekers kan zo worden gelezen als een waarschuwing om niet al te veel waarde te hechten aan opinieonderzoek over Europa. Dit is saillant in de wetenschap dat veel overheidscampagnes tenminste de indruk wekken dat door brede participatie in dergelijke enquêtes invloed op beleid kan worden uitgeoefend. Dit is zorgwekkend omdat publieke meningsvorming over Europese thema’s, zo blijkt, gemakkelijk afhankelijk wordt van actuele politieke controverse. Zo toont Partick Bijsmans in zijn bijdrage aan dat de communicatieplannen van de Europese instellingen, maar ook in Den Haag, op de nodige obstakels zijn gestuit. Niet alleen door belangentegenstellingen tussen betrokkenen, maar met name doordat politici achterbleven bij het aanjagen van een dergelijk Europadebat door stellingname en controverse. Want, zoals Bijsmans stelt, alleen als Europa gepolitiseerd wordt, zal debat ontstaan.

In de conclusie van dit Europese themanummer van Bestuurskunde constateren de gastredacteuren een paradox. De Nederlandse overheid heeft moeite met het ontwikkelen van een visie op de ‘grote lijnen’ van het Europabeleid. Haagse betrokkenen zijn ondertussen prima in staat het voortouw te nemen binnen Europa. Toch sluit dit pragmatische activisme niet aan bij de behoefte van de burger aan een Europees verhaal, dat zijn opvattingen over Europa verbindt. Met de remedie die door diverse auteurs wordt gepresenteerd, namelijk een intensivering van het nationale Europadebat, is echter iets geks aan de hand. Immers, als Nederlandse politici aan één zaak lippendienst bewezen, was het het belang van een meer nationaal Europadebat. Tegelijkertijd lijken zij in de uitvoering van dit ideaal de bal vooral terug te leggen bij de burger – terwijl veel van de suggesties die het politieke debat betreffen in de kiem zijn gesmoord. Een keuze voor politisering vereist, zo blijkt uit deze artikelen, eerst en vooral een politieke mentaliteitsverandering. In de weerbarstige praktijk van het Europabeleid lijkt die wensdroom echter vooralsnog een ideaal.

Het tijdschrift Bestuurskunde publiceert wetenschappelijk verantwoorde artikelen over de inrichting en werking van het openbaar bestuur. Bestuurskunde volgt de actuele ontwikkelingen in het openbaar bestuur of de bestuurskunde kritisch, met reflectie en beschouwelijke distantie. Exemplaren van dit themanummer en eerdere nummers zijn aan te vragen bij het redactiesecretariaat: bestuurskunde@nsob.nl.

 

administrator_ebnBestuurskunde: Het Europese ideaal
read more

Beitelen aan een Nieuw Europa

Beitelen aan een Nieuw Europa

Het novembernummer van Socialism e & Democratie – het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting i – blikt uitvoerig terug op de ontwikkelingen in Europa na de val van de Muur. Jan Marinus Wiersma i en Matthias Verhelst onderzoeken de uitbreidingen van de EU i in 2004 en 2007. Hun oordeel in het kort: “de uitbreiding was een belangrijke stap die over het geheel genomen een succes is gebleken, maar dat neemt niet weg dat er sprake is van een aantal zorgelijke ontwikkelingen.”

Attila Ágh bespreekt ‘sociaal-democratische avonturen in Hongarije’ tegen de achtergrond van een sterk opgekomen populisme. Hij stelt vast dat het pro-Europese profiel van Hongarije sinds de toetreding alleen maar duidelijker is geworden. “In Hongarije is links naar verhouding pro-EU en hervormingsgezind; rechts staat sceptischer ten opzichte van zowel Europa als hervormingen.” Dat leidt ertoe dat de Hongaarse socialistische partij vooral op de ‘winnaars’ van de

systeemverandering leunt.

André Gerrits en Max Bader kijken over de nieuwe Oostgrens van de EU heen. Zij pleiten voor een ‘rule of law’-benadering in de voormalige Sovjet-Unie. Deze achten zij vruchtbaarder dan het bevorderen van de liberale democratie. Verder in dit nummer: een passage uit de roman Nieuwe levens van Ingo Schulze, een korte geschiedenis van de Alfred Mozer Stichting – in 1990 door de PvdA opgericht als ‘noodhulpinstituut’ voor zusterpartijen in Midden en Oost-Europa, en een boekessay over het omgaan met een communistisch verleden.

S&D, 2009, nr. 11, uitgeverij Boom. Los nummer: € 9,50 (zie ook: www.wbs.nl )

 

administrator_ebnBeitelen aan een Nieuw Europa
read more

Baltische Zielen

Baltische Zielen

Estland, Letland en Litouwen staan niet op de ‘mental map’ van de gemiddelde Nederlander. Hun relatief geringe omvang – althans gerekend in aantallen inwoners – speelt daarbij vast een rol, en daarnaast hun geografische ligging. Die ligging maakte de 20e eeuw voor deze landen en hun bewoners tot een zeer bewogen periode. Het Molotov-Ribbentrop-pact van augustus 1939 deelde de Baltische staten aan de Sovjet-Unie toe die de landen een halve eeuw in haar greep hield – afgezien van de Duitse bezetting tussen 1941 en 1944. Wij herinneren ons de val van de Berlijnse muur in 1989. Maar wie weet (nog) dat tweeëneenhalve maand tevoren – precies vijftig jaar na het Molotov-Ribbentrop-pact – liefst twee miljoen (van de zeven miljoen) Esten, Letten en Litouwers in een menselijke keten langs de Baltische Straatweg bijeenkwamen om zingend herstel van hun onafhankelijkheid te eisen? Die autonomie werd uiteindelijk in 1991, na enige strijd waarbij ook doden zijn gevallen, herwonnen. En in 2004 bekroond door de toetreding tot de Europese Unie.

Jan Brokken schetst op fascinerende wijze de veelbewogen lotgevallen in de drie Baltische staten aan de hand van levensverhalen van zevenentwintig mannen en vrouwen. Sommigen van hen zijn ook bij ons zeer bekend, zoals de filmregisseur Sergej Eisenstein (van de Pantserkruiser Potjomkin ), de violist Gidon Kremer, de filosoof Hannah Arendt, de schilder Mark Rothko en de componist Arvo Pärt. Anderen genieten vooral lokale bekendheid. De boekhandelaar van Riga bijvoorbeeld. De wederwaardigheden van Janis Roze en Zonen weerspiegelen belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van Letland. En de vader van de filmregisseur Eisenstein heeft als Jugendstil-architect een blijvend stempel gedrukt op het stedenschoon van Riga. Na de Russische revolutie van 1917 kwamen vader en zoon in tegenovergestelde kampen terecht: vader Michail bij de Witten; zoon Sergej bij de Roden.

Uit al die geschiedenissen komt een grote vitaliteit, aanpassingsvermogen maar ook wil tot overleven in autonomie naar voren, kortom trots in de zin van “vertrouwen in je eigen taal, je eigen cultuur, je eigen kunnen en je eigen originaliteit”. Jan Brokken heeft een prachtig portret van de Balten geschetst. Het boek is, ondanks de vaak aangrijpende thematiek, zeer leesbaar en voorzien van een flink aantal treffende foto’s. Een prima boek om mee op vakantie te nemen – en om de bestemming van een volgende vakantie te bepalen.

Marko Bos

Jan Brokken, Baltische Zielen , Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2010, ISBN 978 90 450 0659 8, 463 pp. (inclusief literatuurlijst en register), € 24

 

administrator_ebnBaltische Zielen
read more

Analysing the European Union Policy Process

Analysing the European Union Policy Process

Het boek ‘Analyzing the European Union Policy Process’ is een boek in ‘the European Union Series’ die valt onder de redactie van Neill Nugent en William E. Patterson. Deze serie is gericht op een breed publiek van studenten, praktijkbeoefenaars en geïnteresseerde algemene lezers.

Het boek biedt inzicht in de totstandkoming van Europees beleid. Om het beleidsproces inzichtelijk te maken beschrijven de auteurs het beleidsproces in vijf fasen, te weten: agendavorming, beleidsvorming, besluitvorming, implementatie en evaluatie. Na vier algemene hoofdstukken waarin achtereenvolgens aandacht wordt besteed aan de vragen wat beleidsanalyse in de EU i is, welke actoren actief zijn in het beleidsproces, welke beleidsterreinen en instrumenten onderdeel kunnen vormen van de analyse en de wijze waarop een analyse kan worden vormgegeven, wordt in de daarop volgende hoofdstukken ingegaan op de verschillende fasen. Het uiteindelijke doel van het boek is om de lezer de vaardigheden en het analytisch inzicht te verschaffen om hen toegang te geven tot het echte verhaal achter de verschillende fasen van het Europese beleidsproces.

Zelfs wanneer men enige kennis van en ervaring met het Europese integratieproces heeft, biedt dit boek interessante inzichten. Het boek is goed geschreven en voorzien van verschillende aansprekende illustraties in de tekst en in speciale boxen – bijvoorbeeld de richtlijn tabaksreclame uit 2003 komt op verschillende plaatsen in het boek terug -, waardoor de lezer de verschillende analytische inzichten direct toegepast ziet op de praktijk. De auteurs beschrijven naast de geijkte actoren in het beleidsproces – de Europese instituties i – ook de Europese agentschappen en de lobby (informele actoren).

De structuur van het boek – en dan met name de hoofdstukindeling in deel 2 die parallel loopt aan de verschillende fasen van het beleidsproces – draagt ertoe bij dat de hoofdstukken zelfstandig goed leesbaar zijn. Dit heeft als voordeel dat het boek zich leent voor een verdiepingsslag op een specifiek onderdeel van het beleidsproces. Naast dat in de verschillende fasen-hoofdstukken de belangrijkste actoren, instrumenten, procedures en theorie worden besproken bieden de hoofdstukken de lezer ook concrete aanknopingspunten die als basis kunnen dienen bij de formulering van eigen onderzoek (het kan hierbij gaan om mogelijke onderzoeksvragen, methoden, relevante websiteverwijzingen etc.).

In de structuur schuilt echter ook direct het grootste nadeel voor lezers die het boek in zijn geheel lezen. De veelvuldige herhaling en overlap tussen de verschillende hoofdstukken leidt na verloop van tijd af. Dit ondanks dat de lezer zich bewust is van de boodschap van de auteurs dat de verschillende fasen in het beleidsproces met elkaar verbonden zijn en er daardoor voortdurend sprake is van voorwaartse en achterwaartse bewegingen tussen de verschillende fasen.

De informatiedichtheid in ‘Analyzing the European Union Policy Process’ is hoog, het is dan ook geen boek dat je in één keer van kaft tot kaft leest. ‘Analyzing the European Union Policy Process’ biedt op een duidelijke manier inzicht in de totstandkoming van Europees beleid in het algemeen en de verschillende fasen die in dit proces kunnen worden onderscheiden. Ook geeft het lezers die naar aanleiding van de teksten in het boek geprikkeld worden interessante suggesties voor verdere verdieping.

Het Europese besluitvormingsproces is uitermate gecompliceerd en wordt beïnvloed door een veelheid aan formele en informele interacties. Ondanks dat de dagelijkse praktijk nooit helemaal in theoretische modellen te vangen is, opent ‘Analyzing the European Union Policy Process’ de deur voor lezers die een poging willen wagen dit proces te ontrafelen.

Gera Arts

Esther Versluis, Mendeltje van Keulen en Paul Stephenson, Analysing the European Union Policy Process, Palgrave MacMillan, 2010, ISBN 978 0 230 24600 3, 280 pp, indicatie €36,00.

 

administrator_ebnAnalysing the European Union Policy Process
read more

Thomas von der Dunk column: Kan Europa leren van de Romeinen?

thomas

Aanstaande zondag is het de Idus van Maart. Dat was, zoals sommigen van U zich ongetwijfeld nog van school zullen herinneren, de dag waarop Julius Caesar werd vermoord – inmiddels 2058 jaar geleden. In de nasleep daarvan wist zijn adoptiefzoon Octavianus in het jaar 27 v.Chr. de macht in het Romeinse Rijk naar zich toe te trekken. Daarmee begon de keizertijd. Octavianus ging vanaf dat moment als keizer Augustus de geschiedenis in.

Liefst vier eeuwen, tot de ondergang met de Grote Volksverhuizing, heeft zijn creatie, het eerste supranationale staatsverband op Europese (en tevens deels op Afrikaanse en Aziatische) bodem, stand weten te houden – daarbij vergeleken zijn Napoleon en Hitler onbeduidende passanten geweest.
De Britse suprematie duurde een eeuw, de Pax Americana duurt nu nog niet eens zo lang. Dat zij gelijk de Pax Romana vier eeuwen zal omvatten, mag, omdat de Amerikaanse dominantie met de opkomst van een nieuwe multipolaire wereld nu weer op z’n einde lijkt te lopen, onwaarschijnlijk heten. Kortom: als het om duurzaamheid gaat, kan Octavianus Augustus, die het werk van Caesar voltooide, als een van de meest succesvolle staatslieden uit de Europese geschiedenis gelden.

Kan de huidige Europese Unie daarvan iets leren, nu zij plots zowel met bedreigingen voor de interne stabiliteit als voor de externe veiligheid te kampen heeft? Het probleem met de euro valt in de eerste, het conflict over Oekraïne in de tweede categorie, en dat met IS feitelijk in beide.
In Europese kring koestert men graag Karel de Grote als een soort founding father – het oorspronkelijke Europa van de Zes besloeg ook inderdaad grofweg het territorium van het Frankische Rijk op z’n hoogtepunt – maar Karels imperium kan moeilijk als inspirerend voorbeeld van vreedzaamheid en duurzaamheid gelden. Het bezweek al binnen twee generaties aan externe druk – de Noormannen – en interne verdeeldheid: met het bekende delingsverdrag van Verdun in 843 werd het ten behoeve van zijn drie kleinzonen in stukken geknipt.

Daaruit kwamen dan later Frankrijk en Duitsland voort, wier in erfvijandschap ontaardende rivaliteit in hoge mate de bloedige loop van de Europese geschiedenis zou bepalen, met tal van nog steeds onverwerkte nederlagen als gevolg. Een gemeenschappelijke Europese herdenking van de Eerste Wereldoorlog bleek vorig jaar nog steeds niet mogelijk – precies zoals de Tweede nog altijd de Grieks-Duitse betrekkingen belast, en, tot de Sudetenduitsers recent verklaarden van elke restitutieclaim af te zien, ook lange tijd de Tsjechisch-Duitse.

Maar zelfs een Belgisch plan voor een Europese herdenkingsmunt voor de Slag bij Waterloo is dezer dagen afgeblazen, omdat Napoleons definitieve nederlaag in Frankrijk nog te gevoelig ligt – tweehonderd jaar na dato. In dat opzicht is in Europa met ons historische geheugen helaas soms juist wel eens wat te weinig mis.

Wat zouden wij in dat opzicht van het oude Rome kunnen leren, dat na een eeuw van de bloedige burgeroorlogen en twee eeuwen van bloederige veroveringen zo lang bínnen de grenzen van het eigen rijk voor voorspoed en stabiliteit zou zorgen (daarbuiten voelde men nog regelmatig de Romeinse knoet in de nek), als meest succesvolle multi-culturele en multi-etnische samenleving van de Oudheid?
Wat Rusland nu is voor Brussel, waren voor Rome de Parthen als opvolgers van de oude Perzen: de geopolitieke hoofdrivaal, die voortdurend vanuit het oosten aan het Romeinse Rijk poogde te knabbelen, maar met veel militair machtsvertoon – en af en toe een korte veldtocht tussendoor – op afstand werd gehouden. Omdat Europa, op zich – met twee vernietigende wereldoorlogen in het achterhoofd – begrijpelijk (anders dan Amerika) uitstraalt elk risico op een directe militaire confrontatie te willen vermijden, geeft het Poetin natuurlijk relatief vrij spel. De sancties mogen economisch effect hebben, politiek hebben ze dat (nog) niet.

De noord-zuid-tegenstelling op economisch en monetair gebied, die steeds opnieuw de euro op dreigt te breken, deed zich in het Romeinse imperium zo niet voor. Als ouderwets rijk verschilde het in één wezenlijk opzicht van een moderne staat: de dwang tot interne unificatie was geringer, omdat de overheid veel minder in het dagelijks leven van de ingezetenen intervenieerde. Op veel maatschappelijke terreinen bestond totaal nog geen ‘beleid’. ­De talloze provincies werden op een zeer diverse basis bestuurd, waarbij – net als later in Brits Indië – voor lokale machthebbers soms een belangrijke bemiddelende rol bleef weggelegd. Zie hoe het toeging in Palestina in bijbelse tijden, met stadhouder Pilatus en koning Herodes.

Eén cruciaal pluspunt vormde het religieuze absorptievermogen. Het ontbreken van een Heilig Boek met goddelijke gedragsvoorschriften vergemakkelijkte de omgang met andere culturen. Het oude Rome had op het christelijke Europa en de Islam zijn polytheïsme voor, dat altijd ruimte liet aan nieuwe goden en nieuwe godsdiensten, omdat het geen uniciteitsclaim voor één enkele ware God kende. De Romeinen bezaten zelfs tempels voor de onbekende godheid – je kon er immers altijd eentje over het hoofd hebben gezien. Dat zij problemen kregen met het Jodendom en het Christendom, was juist omdat die geen ruimte aan andere goden lieten – alleen voor de zélf onverdraagzamen waren de Romeinen onverdraagzaam.
En de omgang tenslotte met ‘onze’ eigenwijze volkeren van nu, de Italianen, de Fransen en de Grieken? De Italianen – dat waren Caesars Romeinen zelf: Berlusconi’s keizerlijke pretenties had die vast vanzelfsprekend gevonden. En de Grieken stonden toen in hoger aanzien dan nu, omdat de Romeinen wèl tegen hun cultuur opkeken. Alleen met de nieuwe Galliërs had Julius Caesar natuurlijk triomfantelijk korte metten gemaakt. Dat is echter iets wat Juncker beter niet proberen kan, ten einde niet straks Marine Le Pen een triomftocht te bezorgen.

Thomas von der Dunk, 13 maart 2015

administrator_ebnThomas von der Dunk column: Kan Europa leren van de Romeinen?
read more

De EMU: economisch bestuur en democratische legitimering

donderdag 17 oktober 2013, 15:20, Marko Bos

Eurocommissaris_RehnDe derde dinsdag van september brengt ons traditioneel de Miljoenennota. We weten dat het Rijk in het kader van de verscherpte Europese beleidscoördinatie nog eens 6 miljard euro op de begroting gaat ombuigen. Over de concrete maatregelen en de maatvoering – en de hinderlijke bemoeienis van de EU met de nationale begrotingspolitiek – zal ongetwijfeld vurig worden gedebatteerd.

Achterliggende vragen
Maar er zijn ook achterliggende vragen – die het wezen en de toekomst van de Europese integratie betreffen. Die vragen staan precies een maand later centraal, op de vierde donderdag van september, tijdens de EU-Poort die de EBN dan organiseert over economisch bestuur en democratische legitimering van de EMU. Vragen die gaan over de economische en politieke ambities van de Economische en Monetaire Unie (EMU), over de continuïteitsvoorwaarden voor de EMU en over de democratische inbedding van de EMU. Wat willen we precies met de EMU? Wat is er nodig voor een duurzaam stabiele EMU? En hoe zorgen we voor een goede democratische controle en verantwoording?

Dat zijn vragen die niet eenvoudig te beantwoorden zijn – en die daarom in het politieke debat nogal eens uit de weg worden gegaan. Maar in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement, mei volgend jaar, zullen we ze onder ogen moeten zien. Vooral omdat daarbij ook verschuivingen in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de lidstaten en de EU aan de orde zijn.

Bij het crisismanagement dat de afgelopen vier jaar is gevoerd om de eurozone te stabiliseren, is in feite op een aantal vragen al een begin van een antwoord gegeven – maar meestal nogal verdekt, als afgedwongen noodmaatregel en niet bij wijze van doelbewuste keuze, en zeker niet als zodanig gepresenteerd. De Europese integratie is al doende op verschillende punten verder voortgeschreden dan vijf jaar geleden werd verwacht. Wie had toen de komst van een bankenunie op het netvlies? De EMU lijkt dit jaar in rustiger vaarwater terecht gekomen. Is dat aan de crisismaatregelen te danken? Of is dit een stilte voor de storm? Zijn de fundamenten voor een duurzaam stabiele EMU inmiddels gelegd, of zijn nog belangrijke aanpassingen nodig? En hoe pakken we het democratisch tekort – reëel bestaand of gepercipieerd – aan?

Hoe de EMU versterken?
De Europese Commissie i heeft eind vorig jaar een blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie neergelegd (COM(2012)777). Daarin zet zij om te beginnen de tekortkomingen in de oorspronkelijke opzet van de EMU op een rij. Kern van de zaak is dat de economische poot van de monetaire unie destijds te zwak is opgezet: onvoldoende waarborgen voor effectieve beleidscoördinatie, ontbreken van gemeenschappelijk toezicht op de financiële sector.

De Commissie pleit voor een “hechte en echte EMU”, dat wil zeggen dat er “voor alle belangrijke economische en budgettaire beleidskeuzes van de lidstaten hechtere coördinatie, bredere ondersteuning en ingrijpender toezicht op Europees niveau” komt. Dan gaat het niet alleen om het vermijden van overmatige begrotingstekorten, maar ook om het aanpakken van andere macro-economische onevenwichtigheden. Maar dat kan niet zonder overdracht van extra politieke bevoegdheden door de lidstaten naar de EU. Het vraagt ook om een herijking van de balans tussen enerzijds meer verantwoordelijkheid en economische discipline en anderzijds meer solidariteit en financiële steun binnen de eurozone.

Het scheppen van een bankenunie is een belangrijke stap op weg naar een versterkte EMU. Dat vraagt om een gemeenschappelijk toezichtmechanisme, een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme plus financieel vangnet (om effectief te kunnen ingrijpen wanneer banken in problemen komen) en een gemeenschappelijk depositogarantiesysteem. Het ligt erg voor de hand om eerst van de lidstaten te vergen dat zij hun eigen bankwezen saneren en herkapitaliseren voordat van gemeenschappelijke afwikkeling en garanties sprake kan zijn. Maar wat als dat, mede door een gebrek aan middelen van bepaalde lidstaten, nog vele jaren zou duren? Komt er dan niet een moment dat het in het eigen belang is om ook nog onvoldoende gerekapitaliseerde banken in de gemeenschappelijke mechanismen van de bankenunie op te nemen? Investeren in de verdere ontwikkeling van de EMU … De kernvraag is dus: Wat moeten we willen met de EMU, en waarom? Kiezen we voor een echte versterking van de EMU, en zien we dat als een positieve investering in een gezamenlijke toekomst? Laten we het bij de hoogstnoodzakelijke reparaties en nemen we toekomstige risico’s op de koop toe? Of hebben we geen vertrouwen meer in de EMU en willen we liever uitstappen? En wat zijn daarvan de consequenties?

… en daarvoor bevoegdheden overdragen?
Bovenstaande vragen raken direct aan de vraag in hoeverre we bereid zijn nationale soevereiniteit te poolen in Europese structuren ter wille van een effectiever, gezamenlijk handelingsvermogen, en daartoe extra politieke bevoegdheden aan de EU willen geven. Daarbij zal sprake zijn van sterkere financieel-economische discipline enerzijds en van meer solidariteit en financiële steun anderzijds.

Democratische verantwoording en legitimering
Versterking van de economische beleidscoördinatie en van bijbehorende solidariteitsmechanismen binnen de eurozone vraagt om een afdoende democratische verantwoording en legitimering. Uitgangspunt is dat het Europees Parlement (EP) de besluitvorming op EU-niveau controleert. In het Europese wetgevingsproces is het democratisch deficit zo goed als weggewerkt, door aan meerderheidsbesluitvorming door de lidstaten het medebeslissingsrecht van het EP te koppelen, en door nationale parlementen te betrekken bij de beoordeling van de subsidiariteitsvraag. Wel worden vraagtekens gezet bij het vermogen van het EP om de burgers van Europa daadwerkelijk te representeren: door sommigen heel principieel, door te stellen dat niet sprake is van een ‘demos’; anderen verwijzen naar de lage opkomstcijfers voor de verkiezingen van het EP. Hoe kan men de kiezers ervan overtuigen dat een stem bij de EP-verkiezingen ertoe doet en dat het EP bijdraagt aan een goede belangenafweging binnen de EU?

Bij de economische beleidscoördinatie liggen de verhoudingen wat anders dan bij de wetgeving. Hier is een intensieve betrokkenheid van de nationale parlementen onontbeerlijk, omdat het primaat voor het economisch en het begrotingsbeleid ook in een versterkte EMU bij de lidstaten blijft berusten. Wel worden de randvoorwaarden scherper getrokken. Hoe kan het samenspel tussen EP en nationale parlementen worden verbeterd en geïntensiveerd?

Op dit soort vragen zijn geen makkelijke en eenvoudige antwoorden te geven, tenzij je het huidige hybride stelsel van besluitvorming verlaat. Dan zijn twee richtingen mogelijk: terug naar intergouvernementele besluitvorming op basis van nationale soevereiniteit, of doorontwikkeling naar een federaal model.

De eerste optie is niet verenigbaar met het voortbestaan van de EMU; voor de tweede optie bestaat (voorlopig?) onvoldoende draagvlak. We zullen de komende jaren moeten roeien met de riemen die we hebben. Dan komt het des te meer aan op de politieke overtuigingskracht dat we een vaste koers naar de toekomst aanhouden.

 

administrator_ebnDe EMU: economisch bestuur en democratische legitimering
read more

EU-Poort: Een blauwdruk voor een hechte EMU

Donderdag 17 oktober vond de EU poort “Een blauwdruk voor een hechte EMU: uitholling van soevereiniteit of positieve investering in de toekomst?” plaats. Een jaar na de lancering van de ‘Blauwdruk voor een hechte economische en monetaire unie – aanzet tot een Europees debat’, en een maand na Prinsjesdag 2013 stonden we stil bij een aantal grote vragen en dilemma’s die de voortgaande integratie op financieel-economisch en monetair terrein oproept.

De inleidingen werden verzorgd door Lex Hoogduin (hoogleraar Monetaire Economie en Financiële instellingen aan de UvA en voormalig directeur van de Nederlandsche Bank) en Ben Crum (Universitair hoofddocent Politieke Theorie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam). Marit Maij (Tweede Kamerlid PvdA en woordvoerder Europa) sloot direct na de plenaire stemming in de Tweede Kamer aan.

Inhoudsopgave van deze pagina:

Verslag

Meer over…

1.

Verslag

Lex Hoogduin begon zijn inleiding met de constatering dat we vandaag de dag veel te veel kijken naar de problemen van de laatste jaren. Voor de totstandkoming van de EU moeten we een eeuw terug. De Europese integratie bood een nieuwe manier voor vreedzame samenwerking in een tot dan toe veelvuldig door oorlogen verscheurt continent. Het is nog steeds een zeer succesvol project, zij het dat het proces gepaard gaat met vallen en opstaan. Het is dan ook verstandig om ernaar te streven om deze lijn door te trekken en het integratiemechanisme leidend te laten zijn bij de oplossingen voor de problemen van nu.

We zijn in de grootste crisis ooit verzeild geraakt. Het is niet nuttig om vragen op te werpen als “was de invoering van de euro een goed idee?” aangezien afschaffing niet aan de orde is. Voor de basis van de EMU moeten we terug naar het Verdrag van Maastricht, dat was niet zo’n slecht verdrag. Wel hebben we sinds die tijd veel geleerd en moeten we reparaties aanbrengen, zoals een versterking van de afdwingbaarheid (zoals het sixpack). Misschien moeten we zelfs nog een stap verder gaan en de spelregels op centraal niveau afdwingbaar maken. Bij een meer centraal systeem horen ook een Eurominister van Financiën, een Bankenunie en één zetel van de EU in internationale overleggremia zoals het IMF. Dit vereist een beperkte overheveling van soevereiniteit. Er moet niet langer worden nagedacht over een bail out, of een ESM of ander noodfonds. Deze oplossingen gaat uit van het feit dat dingen mis kunnen gaan, maar dingen kunnen en mogen niet mis gaan en als het mis dreigt te gaan moeten we aan de rem trekken (en de regels afdwingen).

Ben Crum begon zijn inleiding met de constatering dat veel mensen in Nederland crisis moe beginnen te worden. We zitten in een situatie waar we liever niet hadden gezeten en waar dus ook geen makkelijke oplossingen voor zijn.

Kenmerkend voor de Europese lidstaten is een grote sociale diversiteit, die ook nog eens opmerkelijk robuust is. Deze diversiteit heeft een diepere basis en komt tot uitdrukking in de economische structuren in de lidstaten; zo zijn er diensten vs. Industrie economieën, verschillen in inkomen en grote conjunctuur verschillen. Het is dan ook de vraag of alle lidstaten met eenzelfde methode behandeld kunnen worden. De verschillende tradities, (welvaartstaat) modellen en economische omstandigheden geven voeding aan een legitieme diversiteit.

Wanneer we de verschillen doorvertalen naar de huidige crisis kunnen we constateren dat we de Europese Monetaire Unie (EMU) teveel vanuit een monetair en te weinig vanuit een economisch fiscaal perspectief hebben opgezet. De EMU was achteraf geen goed idee, dat hadden we niet moeten doen. Er is vandaag de dag geen politieke wil voor opheffing en het is economisch ook te risicovol. Er dienen dialogen tot stand te komen tussen de EU en de lidstaten om Europese kaders vorm te geven met feedback op nationaal niveau. We moeten de Brusselse top-down realiteit doorbreken. We moeten juist maatwerk leveren. Echter, het ingewikkelde van maatwerk is dat het politiek is.

Nationale parlementen en het Europese parlement staan buiten spel. Parlementen zijn verantwoordelijk voor besluiten op het niveau dat hen aangaat. Juist het Europees semester speelt tussen de het nationale en Europees niveau, waardoor de parlementen slechts het halve verhaal meekrijgen. Daarbij komt dat de ruimte van Commissaris Rehn zeer beperkt is en ook de Europese raad is niet aanspreekbaar.

Het is dan ook van belang om het proces inzichtelijker in te richten. Daartoe doet Ben Crum enkele concrete voorstellen:

Het opheffen euro is geen optie, maar individuele lidstaten moeten eruit kunnen (bijv. Cyprus);

Op nationaal niveau dienen de jaarlijkse EU begrotingsbesprekingen onderdeel te vormen van het politieke debat;

De aanbevelingen dienen naar nationale parlementen te worden opgestuurd voordat ze worden vastgesteld;

Commissaris Rehn dient in nationale parlementen het gesprek aan te gaan over de aanbevelingen;

Er komt een EU minister van financiën -hoge vertegenwoordiger voor Financieel en economisch beleid-, die permanent voorzitter is van de raad en de Commissie;

Er dient een formeel politiek moment te zijn voor de vaststelling van het kader voor begrotingsbeleid (en de speelruimte dient te worden vastgesteld met instemming van het EP);

Nationale en Europese parlementen moeten veel meer gaan samenwerken.

Voor Marit Marij was een belangrijke vraag hoe de Tweede kamer is aangesloten. We kunnen veel beter aangesloten zijn, niet alleen waar het gaat om monetair beleid maar op tal van beleidsterreinen. Het is zaak dat de Tweede kamer eerder in het Europese besluitvormingsproces inhaakt, bijvoorbeeld al in de groen- en witboek fase. Het Europese parlement moet de Europese Raad en Commissie controleren, er is echter weinig ruimte om tussentijds bij sturen. Brussel kent bijvoorbeeld geen moties van wantrouwen, waarmee individuele commissarissen tussentijds naar huis gestuurd kunnen worden.

De inleidingen vormden een mooie basis voor brede discussie, waarin aandacht was voor meer algemene vragen over de democratische legitimiteit en wat dat nu in de praktijk betekent voor burgers. Zo constateerde Bob Molenaar (erelid EBN) dat een Hagenaar geen last heeft van uitholling van soevereiniteit, maar van Brussel. Een belangrijke vraag is dan ook hoe we mensen die tot op heden niet aangehaakt zijn betrekken bij het Europese integratieproces? Ook werd de vraag gesteld of we ons niet veel te veel richten op institutionele oplossingen, terwijl de oorsprong van de crisis veel meer dient te worden gezocht in de meer fundamentele weeffouten in de hedendaagse economieën.

Daarnaast was er volop ruimte voor meer gedetailleerde vragen over de gewenste/ noodzakelijke reparatiescenario’s zoals de vraag of een 3% begrotingsnorm wel voldoende is om de opgebouwde schuldenberg op termijn weer af te breken.

Al met al een zeer geslaagde avond waar onder het genot van een drankje nog uitgebreid werd nagepraat.

verslag: Gera Arts

administrator_ebnEU-Poort: Een blauwdruk voor een hechte EMU
read more

Arbeidsmigratie in de EU: ‘Make it in Germany’

Arbeidsmigratie in de EU: ‘Make it in Germany’
dinsdag 18 juni 2013, 12:11, Malgorzata Bos-Karczewska

Nederland worstelt met arbeidsmigratie binnen de EU. Minister Asscher vraagt in een brief aan de Tweede Kamer over de sociale dimensie van de EMU meer aandacht voor het bestrijden van de nadelen van vrij verkeer personen. Helaas ontbreekt een positieve agenda.

In Duitsland is het anders. Duitsland kampt met Fachkräftemangel, een tekort aan vakmensen, en stelt zich anders op. Het land doet veel om vakmensen in de EU te werven en te behouden.

“We willen niet een ‘gastarbeider’-mentaliteit bevorderen. We willen dat mensen langer in Duitsland verblijven, we willen ze niet terugsturen na zes maanden wanneer ze niet meer nodig zijn.” Deze uitspraak uit de Financial Times van een medewerker van de Duitse Kamer van Ambachten is tekenend voor Duitse opstelling.

Ook de Duitse federale overheid voert actief promotie en ondersteunt de mobiliteit van de werknemers binnen de EU:

images

 

 

 

 

“We cordially invite you to shape your future in Germany, at the heart of Europe. Come and be part of the “Make it in Germany” story – we look forward to seeing you!”

Dat staat op de website ‘Make it in Germany’ opgezet door het Duitse ministerie van Economie en van Arbeid. Deze site dient om jonge beroepskrachten te werven. Het gaat niet alleen om het vullen van tijdelijke vacatures.

De achterliggende filosofie is anders. Duitsland wil beroepskrachten en professionals behouden door een positief klimaat te scheppen en opleidingen te geven. Op de website ‘Make it in Germany’ wordt men welkom geheten. De website staat bol van nuttige informatie over werken (inclusief vacatures), wonen en verblijf. Wat eruit springt is de positieve toon. De familieleden zijn ook welkom.

Daarnaast heeft Duitsland een ‘MobiPro-EU’ programma ontwikkeld om werkloze jonge (18-25 jaar) beroepskrachten uit de EU (vooral uit Zuid Europa) aan te trekken. Voor de zorgsector geldt een grens tot 40 jaar. Het programma draait sinds januari jl. en faciliteert arbeidsmigranten op veel gebieden zoals met gesubsidieerde taalcursussen en vergoedingen van reiskosten in verband met sollicitatie gesprekken. Het leren van Duits is essentieel, de overheid doet er alles aan om dat te bevorderen zo dat migrant succesvol kan integreren oftewel kan ‘make it’.

Wat opvalt is een lange termijn oriëntatie van de Duitse Mittelstand en de proactieve opstelling van de Duitse overheid. Deze moedigt zelfs migranten zelfs aan om ‘part of Germany’s tradition of successful immigration’ te worden.

Wellicht kan Nederland iets van de houding en aanpak van zijn buurland leren? Een website met informatie voor EU-migranten en een positieve houding zouden al erg behulpzaam zijn.

www.make-it-in-germany.com

Malgorzata Bos-Karczewska (econoom en hoofdredacteur van Polonia.nl, website van de Poolse gemeenschap in Nederland)

 

administrator_ebnArbeidsmigratie in de EU: ‘Make it in Germany’
read more

De Benelux: flukse symboolpolitiek onder de Haagse kaasstolp

De Benelux: flukse symboolpolitiek onder de Haagse kaasstolp
dinsdag 18 juni 2013, 12:11, Marko Bos

De Tweede Kamer heeft gesproken. Bij motie van het lid Verheijen (VVD i) is de regering verzocht “zich in te spannen voor een substantiële reductie van taken en bijbehorend budget van het secretariaat van de Benelux i”. Aanleiding daarvoor vormde de verandering in de verdeelsleutel van de financiering tussen de drie lidstaten. Het aandeel van Nederland gaat omhoog van 48,5% naar 53%. Bij een budget van € 7,7 miljoen betekent dit een slordige € 300.000 aan extra kosten.

De Kamer let op dus op de kleintjes, maar had dan ook een kritische beleidsevaluatie van Nederlandse makelij in handen. Deze wijst uit dat de eerdere voornemens om de Benelux effectiever en slagvaardiger te maken, niet zijn geslaagd. Dat blijkt vooral te wijten aan een gebrek aan politieke inzet en sturing.

Wat moet het kabinet nu doen? Overleg zoeken met de regeringen van België en Luxemburg, met de inzet om samen alsnog een heldere keuze te maken tussen ofwel meer politieke inzet en sturing, ofwel een kleiner secretariaat? Of België en Luxemburg met een voldongen feit confronteren? Minister Timmermans i is zo wijs de motie naast zich neer te leggen.

De Kamer heeft nog een tweede motie aanvaard, van het duo Verheijen en Van Bommel i (SP i). Daarin spreekt de Kamer uit “om in overleg met de Eerste Kamer i en de overige betrokken parlementen de activiteiten van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad te beëindigen en de parlementaire controle weer via de nationale parlementen te laten verlopen”. Deze motie is een uiting van flukse symboolpolitiek. In de motie zelf wordt terecht geconstateerd dat in de Interparlementaire Raad – een adviesorgaan immers – geen politieke besluitvorming en controle plaatsvindt. Waarom dan toch de suggestie wekken dat de opheffing van die adviesraad gevolgen kan hebben voor de nationale parlementaire controle?

Heus, de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad staat bij mij niet hoog genoteerd. Eerlijk gezegd had ik niet gedacht ooit nog eens een goed woordje te doen voor dit ‘samenraapsel’ van nationale (en gewestelijke) parlementariërs uit de drie landen. Tussen haakjes: bovengenoemde Verheijen is een van die ‘Benelux-parlementariërs’. Maar het gebrek aan respect voor (partners in) gemeenschappelijke instituten stuit mij tegen de borst.

Als je vindt dat een instelling waarvan je deel uitmaakt, slecht functioneert, stel je dat eerst bij die instelling zelf aan de orde. Dat ligt voor de hand, zegt u? Niet voor iedereen. Tijdens de jongste plenaire vergadering van de Beneluxraad, van 15 en 16 maart jl., was onder meer een debat over de meerwaarde van de Benelux geagendeerd. Maar de Nederlandse delegatie hield daar de kaarten tegen de borst, onder verwijzing naar het begin april te houden Kamerdebat over het Nederlandse evaluatierapport. Eenmaal teruggekeerd onder de Haagse kaasstolp kwamen er dus die moties om het mes te zetten in de Benelux-samenwerking en om het Benelux-parlement maar op te doeken. Minder vergaande moties, van Sjoerdsma (D66) en van Servaes (PvdA), werden verworpen. Zo maak je geen bondgenoten. Deze opstelling vormt geen goede basis voor samenwerking, niet in de Benelux en niet in Europa.

 

administrator_ebnDe Benelux: flukse symboolpolitiek onder de Haagse kaasstolp
read more