‘Get Brexit Done!’ Het was de leuze waarmee Boris Johnson in december 2019 met overtuigende meerderheid de Britser verkiezingen won. Maar nog geen drie jaar later, afgelopen zomer, was het vooral het premierschap van Johnson dat ‘done’ was. Of misschien beter gezegd: ‘gone’.
Als Johnson namelijk tijdens zijn kortstondige premierschap – nee, inderdaad niet zo ultrakort als dat van Lizz Truss (wie zegt U?) – iets niet gedaan heeft gekregen, dan toch wel een fatsoenlijke regeling van de begeerde Brexit. De vraag is achteraf, of hij daar ook echt in geïnteresseerd was.
In ieder geval stond hij in de praktijk elke serieuze zoektocht naar een oplossing in de weg. Met zijn ramkoers liep hij internationaal weliswaar hopeloos vast en dreef hij veel van export afhankelijke Britse bedrijven tot wanhoop, maar dat was voor hem, gedreven door een op bewust gekozen Brexitfanatisme gebouwd electoraal machtsinstinct, secundair. Maar ook een machtsinstinct kan er wel eens naast zitten, zoals uiteindelijk bleek.
Brussel was terecht niet bereid voor Boris te capituleren, en hield met grote ijzerenheinigheid aan de eigen uitgangspunten vast. Johnson, van zijn kant liet de zaak liever barsten dan ook maar een beetje te buigen. Nadat de beschaafde redelijkheid van zijn voorganger Theresa May niet het gedroomde 1-0 resultaat voor de Brexitploeg had opgeleverd, wierp hij het over de boeg van de onbeschaafde onredelijkheid. Liever geen accoord als eentje dat hem niet honderd procent zinde. Desnoods, zo dreigde hij, blies hij alle eerdere afspraken eenzijdig op. Dat alles leidde echter in de strijd Boris-Brussel niet tot 1-0, maar vooral op verlenging na verlenging, tot ver na blessuretijd.
De blessures waren uiteindelijk voor de Britten. Johnsons opvolger Rishi Sunak – o nee, daar zie ik weer Truss over het hoofd! – was zo verstandig om het over een andere boeg te gooien. Zelfoverschatting maakte plaats voor realisme, indachtig het bon mot van Juncker dat Europa maar twee soorten landen telt: landen die klein zijn, en landen die nog niet dóór hebben dat ze klein zijn.
Anders dan Johnson heeft Sunak wèl serieus onderhandeld, en dus inderdaad met resultaat: er ligt een definitief accoord. De vrede tussen Londen en Brussel lijkt getekend, de lucht over het Kanaal opgeklaard – het continent was niet langer geïsoleerd van het Herstelde Britse Wereldrijk van Gibraltar tot de Falklands (zij het weinig meer ertussenin) – en dat is in het licht van Poetin zeker winst.
Maar dat accoord zelf? Aan de goede bedoeling ligt het vast niet, maar gaat dat in de realiteit ook werken? In dat opzicht valt te vrezen dat het erg tot het soort accoorden behoort waarin ons Binnenhof grossiert: ze bezweren een dreigende kabinetscrisis en zorgen ervoor dat men ginds weer even met elkaar voort kan, maar het geproduceerde papier heeft vervolgens niets van doen met de praktijk.
Hèt hete hangijzer, zo was mij meteen na het Brexitreferendum duidelijk, was niet de financiële afrekening, waar de meesten elkaar toen eerst over in de haren vlogen, maar de Ierse kwestie. Financiële geschillen: daar komen regeringen uiteindelijk wel uit, daar is een compromis ook vaak een zinnig compromis.
Dat gaat dan net als bij onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers: bod en eis liggen ver uit elkaar, en na lang en taai onderhandelen – heel belangrijk, dat lange en taaie, want daarmee kun je laten zien dat je er echt voor hebt geknokt – kom je in het midden uit. Jij eist 60, de tegenstander biedt 20, en met zuchten en steunen nemen beiden met 40 genoegen. Maar we hebben er hard voor geknokt!
Bij de Ierse kwestie ligt dat fundamenteel anders. De hamvraag: waar komt de economische buitengrens van de EU? Tussen Belfast en Dublin, of midden in zee? De inzet van beiden was duidelijk: Dublin, gesteund door Brussel, wilde geen economische grens dwars door Ierland – anders kwamen de oude spanningen weer terug. Belfast, gesteund door Londen, wilde geen economische grens dwars door het VK: dan voelden de Noordierse protestanten zich door Ierland geannexeerd.
Het was immers het gezamenlijke Britse en Ierse EU-lidmaatschap dat de angel uit het conflict kon halen, door de onderlinge staatsgrens onzichtbaar te maken. Ik heb het in 2010 ter plekke kunnen constateren: er stond niet eens een bordje dat meedeelt dat je nu Ierland of het Verenigd Koninkrijk binnenreed. Alleen aan de verkleuring van het asfalt – andere wegbeheerder – kon je zien waar de grens precies loopt. En dat de getallen op de wegwijzers plots veranderen, omdat de Ieren niet aan mijlen maar aan kilometers doen. Psychologisch een ideale oplossing: de nationalisten in Noord-Ierland konden zo een beetje denken dat eigenlijk heel Ierland weer verenigd was, de unionisten dat eigenlijk heel Ierland nog deel uitmaakte van het Verenigd Koninkrijk.
Dat kan sinds de Brexit niet meer. De vierkante cirkel die nu gevonden moest worden was een grens die geen grens is. Maar met grenzen is het net als met abortus: een beetje zwanger bestaat niet. En een beetje grens dus evenmin. Een grens is nu eenmaal een grens of géén grens. De nu gekozen ‘oplossing’: Britse producten voor de Noordieren, die niet door de EU goedgekeurd mogen worden, krijgen voor verscheping een andere sticker dan Britse producten voor de Zuidieren, die door de EU goedgekeurd moéten worden. En wat dan in het noorden beland, mag natuurlijk nóóóóóit alsnog door naar het zuiden.
Een sticker! Gelooft U dat dat werkt? Ik verzeker U: als er straks niet om de meter aan de Iers-Ierse grens een douanier staat, leidt dat grootschalige smokkel. En die sticker vormt vooral een grote stimulans voor de stickerindustrie. Er komt er vast eentje die onzichtbaar door een ander is te vervangen. Ja, illegaal, ik hoor Brussel al roepen: dat mag niet. Tja, dat geldt voor zoveel dat dan tóch gebeurt.
Thomas von der Dunk, 15 maart 2023